ECLI:NL:GHAMS:2014:333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
200.136.133/03 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot mededelingen uit onderzoeksverslag in enquêteprocedure

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2014 een beschikking gegeven in een enquêteprocedure. Verzoekers, bestaande uit twee besloten vennootschappen, hebben de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om hen machtiging te verlenen om mededelingen te doen uit een onderzoeksverslag dat eerder was opgesteld door mr. P.A.M. Witteveen. Dit verslag was het resultaat van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de verweerster, TANA NETTING NETHERLANDS B.V., over een periode van meerdere jaren. De verzoekers waren voornemens om het onderzoeksverslag in te brengen in aanhangige civiele procedures tegen de belanghebbende, die voormalig bestuurder was van de verweerster, en tegen een notaris die betrokken was bij de zaak.

De Ondernemingskamer heeft in haar beschikking aangegeven dat het onderzoeksverslag vertrouwelijk van aard is en dat het op grond van de wet alleen de rechtspersoon vrijstaat om aan derden mededelingen te doen uit het verslag, tenzij met machtiging van de voorzitter. De verzoekers hebben echter niet voldoende onderbouwd waarom hun verzoek om machtiging zou moeten worden toegewezen, en de voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen rechtmatig en zwaarwegend belang is om het verslag in de beoogde procedures te gebruiken. Daarom heeft de Ondernemingskamer het verzoek afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de relevante processtukken zijn ter inzage gelegd voor belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VOORZITTER ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.136.133/03 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 16 januari 2014
inzake

1.[verzoeker 1],

wonende te Amsterdam,
2.
[verzoeker 2],
wonende te Amsterdam,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. J.A. Endtz, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster 1],
gevestigd te Baarn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TANA NETTING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTERS,
advocaat:
mr. J.A. Endtz, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
[belanghebbende],
wonende te Baarn,
BELANGHEBBENDE,
advocaat voorheen: mr. J.M.K.P. Cornegoor
,kantoorhoudende te Amsterdam,
thans:
mr. Y. Borrius, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen verzoekers gezamenlijk [verzoekers] worden genoemd, verweersters ieder afzonderlijk worden aangeduid als [verweerster 1]en als Tana, en zal belanghebbende [belanghebbende] worden genoemd.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 28 augustus 2012, 11 juni 2013, 26 augustus 2013 en 10 september 2013 in deze zaak.
1.3
Bij de beschikking van 28 augustus 2012 heeft de Ondernemingskamer – voor zover hier van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [verweerster 1]en Tana over de periode vanaf 5 september 2006 en mr. P.A.M. Witteveen te Amsterdam aangewezen als onderzoeker.
1.4
Het verslag van het door mr. Witteveen verrichte onderzoek (hierna het onderzoeksverslag te noemen) is op 22 augustus 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd. Bij de op 26 augustus 2013 gegeven beschikking heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 25 oktober 2013, hebben verzoekers de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht hen op de voet van artikel 2:353 lid 3 BW te machtigen het gehele onderzoeksverslag te mogen inbrengen in door hen aanhangig te maken gerechtelijke procedures tegen [belanghebbende] en notaris [A] (hierna: [A]).
1.6
Bij brief van 31 oktober 2013 heeft mr. Endtz namens [verweerster 1]en Tana de Ondernemingskamer bericht dat zij het verzoek van [verzoekers] ten volle ondersteunen.
1.7
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 14 november 2013, heeft [belanghebbende] de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [verzoekers] af te wijzen, subsidiair het verzoek slechts toe te wijzen na een nadere specificatie door [verzoekers], meer subsidiair, voor het geval het verzoek van [verzoekers] geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, randvoorwaarden te verbinden aan de toewijzing van het verzoek. Voorts heeft [belanghebbende] – naar de voorzitter van de Ondernemingskamer begrijpt voorwaardelijk, voor het geval het verzoek van [verzoekers] geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen – verzocht hem aan te merken als belanghebbende in de zin van beschikking van de Ondernemingskamer van 26 augustus 2013 en hem machtiging te verstrekken om uit het onderzoeksverslag eveneens mededeling te (kunnen) doen.
1.8
Bij brief van 18 december 2013 heeft mr. Endtz – de Ondernemingskamer begrijpt: namens [verzoekers] en namens [verweerster 1]en Tana – de Ondernemingskamer bericht dat zij geen bezwaar hebben tegen inwilliging van het voorwaardelijk tegenverzoek van [belanghebbende].

2.De gronden van de beslissing

2.1
Ter ondersteuning van hun verzoek voeren [verzoekers] het volgende aan. [verzoekers] zijn voornemens een civiele procedure te entameren jegens [belanghebbende], voormalig bestuurder van [verweerster 1]en Tana, alsmede (strafrechtelijk) aangifte tegen hem te zullen doen, steeds in zijn hoedanigheid van executeur en (testamentair) bewindvoerder. Voorts zijn [verzoekers] voornemens een procedure aanhangig te maken jegens [A], aangezien [A] heeft gehandeld in strijd met de op haar als (boedel)notaris rustende zorgverplichtingen bij het passeren van de akten die in het onderzoeksverslag worden genoemd. Het onderzoeksverslag geeft – aldus nog steeds [verzoekers] – een goed beeld van het onrechtmatig handelen van [belanghebbende] en [A] en kan derhalve bijdragen aan het bewijs dat zij dienen te leveren in de procedures.
2.3
[belanghebbende] heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek. De voorzitter van de Ondernemingskamer zal deze verweren hierna voor zover nodig bespreken.
2.4
In de eerste plaats voert [belanghebbende] aan dat [verzoekers] de machtiging wensen met het oog op procedures jegens hem in zijn hoedanigheid van executeur en (testamentair) bewindvoerder over het vermogen van [verzoekers] en jegens [A] in haar hoedanigheid van boedelnotaris. Volgens [belanghebbende] hebben [verzoekers] geen rechtmatig en zwaarwegend belang om in deze geheel andere context mededelingen uit het onderzoeksverslag te mogen doen.
2.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Eén van de doeleinden van de enquête is het verkrijgen van opening van zaken binnen de vennootschap. Door middel van een door de Ondernemingskamer gelast onderzoek kan informatie worden gekregen die anders mogelijk niet te achterhalen zou zijn. Voor zover het verslag niet voor een ieder ter inzage ligt en behoudens de in de laatste zin van artikel 2:353 lid 3 BW gemaakte uitzondering, staat het op grond van die bepaling alleen de rechtspersoon vrij aan derden mededelingen te doen uit het verslag, tenzij met machtiging van de voorzitter van de Ondernemingskamer. Uit het samenstel van deze bepalingen en uit aard en strekking van het enquêterecht vloeit voort dat het verslag in beginsel vertrouwelijk van aard is.
2.6
[verzoekers] hebben verzocht hen te machtigen om het onderzoeksverslag in te brengen in procedures waarin zij [belanghebbende] aanspreken in zijn hoedanigheid van executeur en (testamentair) bewindvoerder, onderscheidenlijk [A] aanspreken in haar hoedanigheid van boedelnotaris. [verzoekers] hebben niet althans onvoldoende toegelicht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de betrokken procedures – dan wel hun belang om het onderzoeksverslag in die procedures in te brengen – verband houdt met voormelde strekking van het enquêterecht. Evenmin hebben zij toegelicht op grond waarvan machtiging wel zou kunnen en moeten worden verleend voor een doel buiten die strekking. De Ondernemingskamer zal het verzoek daarom afwijzen. De overige verweren behoeven geen behandeling.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
wijst het verzoek af.
De beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter van de Ondernemingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H.H.J. Zevenhuijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.