Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen op nihil werd gesteld. De vrouw is op 22 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2013. De man had op 2 juli 2013 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 14 november 2013 behandeld, maar de behandeling is aangehouden in afwachting van mediation, die uiteindelijk niet tot overeenstemming heeft geleid.
De partijen zijn in 1995 gehuwd en hun huwelijk is op 3 september 2007 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is een convenant vastgesteld waarin de man een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 150,- per kind per maand zou betalen. De man verzocht om wijziging van deze bijdrage, omdat hij een co-ouderschapsregeling had getroffen en dubbele woonlasten had door de aankoop van een nieuwe woning dichter bij de school van de kinderen. De vrouw verzocht om de bijdrage te verhogen naar € 400,- per kind per maand.
Het hof oordeelde dat de vrouw niet ontvankelijk was in haar verzoek tot verhoging van de bijdrage, omdat zij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek had ingediend. Het hof beoordeelde de draagkracht van de man en concludeerde dat, rekening houdend met zijn lasten en de kosten van de kinderen, de bijdrage per kind op € 137,- per maand moest worden vastgesteld. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de nieuwe bijdrage werd met ingang van 30 september 2012 vastgesteld.