ECLI:NL:GHAMS:2014:319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
200.097.109-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidsoverlast door afzuiginstallatie van particulier en de verplichting tot het aanbrengen van een geluidsdemper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten, eigenaren van een woning, een geluidsdemper moesten aanbrengen op de afzuiginstallatie die geluidsoverlast veroorzaakte voor hun buren, de geïntimeerden. De zaak begon met een dagvaarding op 25 juli 2011, waarbij de geïntimeerden vorderingen hadden ingesteld tegen de appellanten wegens geluidsoverlast en stankoverlast van de afzuiginstallatie. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de geluidsoverlast de geldende normen overschreed en had appellanten veroordeeld tot het aanbrengen van een geluidsdemper, op straffe van een dwangsom.

In hoger beroep heeft het hof de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof heeft de argumenten van appellanten, die betoogden dat de rechtbank ten onrechte de geluidsnormen van de Wet milieubeheer had toegepast, beoordeeld. Appellanten voerden aan dat de metingen die door een deskundige waren verricht, niet correct waren en dat de geluidsoverlast niet zo ernstig was als door de rechtbank was vastgesteld. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de geluidsoverlast, zoals vastgesteld door de deskundige, significant was en dat de maatregelen die de rechtbank had opgelegd gerechtvaardigd waren.

Het hof heeft de grieven van appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van geluidsnormen en de verantwoordelijkheden van huiseigenaren om overlast voor hun buren te beperken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.097.109/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 451233 / HA ZA 10-544
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake

1.[APPELLANT SUB 1],

2.
[APPELLANT SUB 2],
beiden wonende te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. P.A. Lanting te Amsterdam,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonende te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.A.F. Corten te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna - in enkelvoud - [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 25 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 april 2011 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eiser en [appellanten] als gedaagde.
Het hof heeft op 29 november 2011 een tussenarrest gewezen waarbij een comparitie van partijen is gelast, die op 30 maart 2012 is gehouden en op 11 april 2012 is voortgezet aan het adres [adres 1]. Ten slotte is de comparitie van partijen nog voortgezet op 11 januari 2013.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellanten] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [geïntimeerden] is eigenaar en bewoner van de woning met tuin, gelegen aan de [adres 2] I en II te Amsterdam. [appellanten] is eigenaar van de daarnaast gelegen woning aan de [adres 3] te Amsterdam.
(ii) In het najaar van 2008 heeft [appellanten] in de keuken op de eerste verdieping van zijn woning een wasemkap aangesloten op de mechanische ontluchtings- of afzuiginstallatie (hierna: de afzuiginstallatie). Daarbij is een luchtafvoer aangebracht in de zijgevel van de woning van [appellanten], welke grenst aan de tuin van de woning van [geïntimeerden]. Het einde van de luchtafvoer bevindt zich op circa 5 meter hoogte en is voorzien van een rooster ter bescherming tegen - onder andere - regeninslag. De keuken behoort tot de woning die bij de vader van [appellanten] in gebruik is. De vader van [appellanten] verblijft gedurende het grootste deel van het jaar in het buitenland.
(iii) In het kader van een door [appellanten] voorgenomen en ook uitgevoerde grondige renovatie van zijn woning heeft de gemeente Amsterdam bij besluit van 28 februari 2007 een monumentenvergunning en bij besluit van 2 april 2009 een bouwvergunning verleend. De afzuiginstallatie maakt onderdeel uit van de bouwvergunning. [geïntimeerden] en een andere buurman van [appellanten] hebben bezwaarschriften ingediend tegen de verleende bouwvergunning op de grond dat de afzuiginstallatie geluidsoverlast en onaangename geuren veroorzaakt. Bij onherroepelijk geworden beslissingen van 17 september 2009 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
3.2.
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd:
primair
veroordeling van [appellanten] tot verwijdering van de afzuiginstallatie en de luchtafvoer boven het perceel van [geïntimeerden], op verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
1. veroordeling van [appellanten] tot aanpassing van de luchtafvoer op dusdanige wijze dat die afvoer naar boven verlengd wordt langs de gevel van [appellanten] tot boven het dak van [appellanten], op verbeurte van een dwangsom;
2. veroordeling van [appellanten] tot plaatsing van een geluidsdemper in de luchtafvoer, op verbeurte van een dwangsom.
3.3.
De rechtbank heeft ter comparitie met instemming van partijen bij mondeling gewezen vonnis een deskundige benoemd en de deskundige - voor zover hier van belang - verzocht een geluidsmeting te (doen) verrichten naar de hoeveelheid geluid in dB in de situatie dat de afzuiginstallatie in verschillende standen aan staat en na te gaan of bij het gebruik van de afzuiginstallatie al dan niet onaanvaardbare stankoverlast in de tuin en in de woning van [geïntimeerden] wordt veroorzaakt. De deskundige heeft op 4 oktober 2010 zijn rapport uitgebracht. Het rapport van de deskundige houdt onder meer in dat hij bij meting van de ingeschakelde afzuiginstallatie de volgende geluidsniveaus heeft geconstateerd:
68 dB direct bij de bron te weten het rooster in de uitlaat;
59 dB een meter onder het rooster;
50 dB voor het raam grenzend aan de tuin, zowel in de kamer beneden als boven;
49 dB in het midden van de tuin direct onder de uitlaat;
48 dB voor prieel achter in de tuin.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen die gericht zijn op het wegnemen van de door [geïntimeerden] gestelde stankoverlast niet voor toewijzing vatbaar zijn. In verband met de door [geïntimeerden] gestelde geluidsoverlast van de afzuiginstallatie heeft de rechtbank in het bestreden vonnis overwogen dat met het
door de deskundige in de woning (voor de ramen grenzend aan de tuin in de kamers op de begane grond en op de eerste etage) gemeten geluidsniveau van 50 dB de voor verschillende tijdvakken van de dag geldende normen van 35 dB respectievelijk 30 dB en 25 dB van de Wet milieubeheer, die gelden voor geluidsoverlast veroorzaakt door bedrijven, worden overschreden. De rechtbank heeft [appellanten] bij het bestreden vonnis veroordeeld een geluiddemper in de luchtafvoer te plaatsen die blijkens de specificaties voldoende is om het door de afzuiginstallatie geproduceerde geluid met 20 dB te verlagen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellanten] met 7 grieven op. De grieven beogen het geschil in volle omvang voor te leggen.
3.6. [appellanten] betoogt dat de rechtbank voor zover de geluidsnormen van de Wet milieubeheer hier naar analogie kunnen worden toegepast - hetgeen volgens [appellanten] niet het geval is - ten onrechte aan het rapport van de deskundige de conclusie heeft verbonden dat de door de deskundige gemeten geluidsniveaus hoger zijn dan de in de Wet milieubeheer vastgelegde normen. Volgens [appellanten] is de meting waarbij een geluidsniveau van 50dB is waargenomen door de deskundige verricht voor het geopende raam grenzend aan de tuin, zowel in de kamer beneden als boven. Een meting op de vensterbank voor een geopend raam dient als buitenmeting op de gevel van de woning te worden aangemerkt. Ten onrechte heeft de rechtbank het resultaat van deze meting(en) echter getoetst aan de geluidsnormen (35 dB, 30dB en 25dB, afhankelijk van het tijdstip van de dag) uit de Wet milieubeheer die betrekking hebben op inpandig geluid in een woning.
3.7.
Hoewel [geïntimeerden] blijkens het rapport van de deskundige aanwezig was toen deze zijn onderzoek verrichtte, betwist hij bij gebrek aan wetenschap dat de metingen in de kamer beneden en boven door de deskundige in de nabijheid van een geopend raam zijn verricht. Indien die stelling van [appellanten] echter juist is, kunnen de normen van de Wet milieubeheer met betrekking tot toegestane geluidsniveaus
ineen woning bij de beoordeling van het resultaat van de metingen door de deskundige niet tot uitgangspunt worden genomen. Hoewel de grief die tegen die redenering van de rechtbank is gericht in dat geval gegrond is, leidt dat echter niet tot een andere beslissing dan door de rechtbank in het bestreden vonnis is uitgesproken.
3.8.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Het antwoord op de vraag of [appellanten] verplicht kan worden tot het treffen van de door [geïntimeerden] gevorderde en door de rechtbank toegewezen maatregel hangt onder meer af van de aard, ernst en duur van de hinder en verder ook van de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - om maatregelen ter voorkoming van die hinder te treffen.
3.9.
Uit de waarnemingen van de raadsheer-commissaris bij de comparitie van partijen op 11 april 2012, weergegeven in het proces-verbaal, blijkt dat de afzuiginstallatie als deze op maximale stand wordt ingeschakeld duidelijk hoorbaar is in de tuin van [geïntimeerden], hoewel zij niet verhindert dat aldaar aanwezige personen elkaar zonder stemverheffing verstaan. Ook op de eerste etage van het pand van [geïntimeerden] en in de achterkamer op de beletage is de afzuiginstallatie hoorbaar bij geopende ramen en/of deuren. Als de ramen of de deuren gesloten zijn, is de afzuiginstallatie vaag te horen. [geïntimeerden] heeft echter verklaard dat hij van dit laatste geen hinder heeft. De door [geïntimeerden] gestelde overlast spitst zich dus toe op het in zijn woning bij geopende ramen en/of deuren en in zijn tuin waarneembare geluid. Dat geluid is te kwantificeren op het aantal door de deskundige gemeten en hiervoor in r.o. 3.3 weergegeven aantal decibellen. Partijen twisten over de tijdstippen waarop de afzuiginstallatie wordt ingeschakeld, hoelang de afzuiginstallatie vervolgens gemiddeld genomen blijft ingeschakeld en of het gebruik van de afzuiginstallatie beperkt is tot enkele maanden per jaar wegens langdurig verblijf van [appellanten] in het buitenland.
3.9.
Ook indien uitgegaan wordt van de juistheid van de stellingen van Van Waardenburg kan gelet op de aard en mate van hinder die [geïntimeerden] van de afzuiginstallatie ondervindt naar oordeel van het hof van Van Waardenburg worden verlangd dat hij overgaat tot het treffen van de maatregel die door de rechtbank aan hem is opgelegd ter voorkoming of beperking van die overlast. Die maatregel omvat het aanbrengen van geluiddempers in de uitlaatpijp van de afzuiginstallatie. Uit de informatie over die geluiddempers die de deskundige bij zijn rapport heeft gevoegd blijkt dat deze dempers op eenvoudige wijze zijn aan te brengen en dat meerdere dempers achter elkaar kunnen worden geplaatst om het geluidsniveau verder te reduceren. Niet gesteld of gebleken is dat plaatsing van dergelijke geluiddempers in verhouding tot de mate van overlast die [geïntimeerden] van de afzuiginstallatie ondervindt disproportioneel is vanwege de daaraan verbonden kosten of andere nadelen. In hetgeen [appellanten] heeft gesteld is dan ook geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de beslissing van de rechtbank om [appellanten] te verplichten tot het aanbrengen van geluiddempers bij afweging van de betrokken belangen in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd is.
3.10.
De grieven die [appellanten] daartegen heeft aangevoerd, falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 284,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.M. Polak en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.