In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van Horlogerie [Y] B.V. [X], de appellant, had op 3 juli 2014 een verzoekschrift ingediend bij het hof, waarin hij verzocht om de faillietverklaring van [Y] na de afwijzing van zijn verzoek door de rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2014. Tijdens de zitting op 29 juli 2014 heeft [X] zijn verzoek toegelicht, waarbij hij stelde dat hij een opeisbare vordering had van € 4.887,50 op [Y] voor uitgevoerde reparatiewerkzaamheden aan horloges. [Y] betwistte de vordering en voerde aan dat zij een tegenvordering had op [X] vanwege onjuist uitgevoerde reparaties.
Het hof heeft vastgesteld dat [Y] in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen, ondanks dat zij beweerde betalingsregelingen te hebben met haar schuldeisers. Het hof oordeelde dat de summiere onderbouwing van de tegenvordering door [Y] onvoldoende was en dat de vordering van [X] als onvoldoende weersproken vaststond. Het hof concludeerde dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die aantoonden dat [Y] in betalingsonmacht verkeerde.
De slotsom was dat het verzoek tot faillietverklaring van [Y] werd toegewezen, en de beschikking van de rechtbank werd vernietigd. Het hof benoemde mr. H.M.J. Burg tot rechter-commissaris en mr. M.C. Geneugten tot curator. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.