ECLI:NL:GHAMS:2014:3186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
200.152.015
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling op grond van niet-opgegeven UWV-inkomsten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant [X], die op 9 juli 2014 in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2014. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op basis van een schuld aan het UWV van € 1.367,69, die bekend werd na de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft op 5 augustus 2014 de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.E. Groenenberg, en de bewindvoerder, M. Schuitemaker, ook aanwezig was.

Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de terugvordering van het UWV en dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de schuld. Hij voerde aan dat hij geen vast adres had en daardoor geen post ontving. De bewindvoerder daarentegen betoogde dat appellant op de hoogte had moeten zijn van zijn verplichtingen en dat hij eerder al boetes had gekregen voor het niet doorgeven van inkomsten. Het hof oordeelde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was geweest, vooral gezien zijn eerdere ervaringen met het UWV en zijn opleidingsniveau.

Het hof concludeerde dat de schuld aan het UWV ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet bekend was bij de rechtbank, en dat appellant verantwoordelijk was voor het niet correct invullen van de schuldenlijst. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van appellant werd beëindigd. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014, en er kan binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.152.015
insolventienummer rechtbank Noord-Holland : C/15/23/2014 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 augustus 2014
in de zaak van
[X],
wonend te [Y],
appellant,
advocaat: mr. J.E. Groenenberg te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna[X] genoemd.[X]
is bij op 9 juli 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2014, waarbij de op[X] toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 29 juli 2014. Bij die behandeling is[X] verschenen, bijgestaan door mr. Groenenberg die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, M. Schuitemaker, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het door de bewindvoerder op 23 juli 2014 overgelegde verslag.[X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X]heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op hem toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft[X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
2.2
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat[X] voorafgaand aan zijn toelating bekend was of had moeten zijn met een terugvordering van het UWV en dat hij daarvan melding had moeten maken bij zijn toelatingszitting.[X] had enige tijd geen vast adres en heeft in die tijd ook geen post ontvangen. Bovendien is de schuld te goeder trouw ontstaan volgens[X]. Hij heeft korte periodes gewerkt en was er niet mee bekend dat hij dit invloed had op zijn uitkering. Weliswaar heeft hij voor het niet doorgeven van inkomsten uit arbeid eerder boetes gekregen, maar in die tijd leefde zijn oma nog, die zijn voogd was en zijn administratie voor hem regelde. Voorts heeft[X] gesteld dat hij ondanks de schuld aan het UWV toelating tot de schuldsanering niet in de weg staat, nu hij de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan onder controle heeft en het, na een moeilijke jeugd, nu goed met hem gaat.
2.3
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De schuld aan het UWV van € 1.367,69 is bekend geworden via de postblokkade en was eerder niet gemeld door[X]. De bewindvoerder is van mening dat[X] ervan op de hoogte had moeten zijn dat hij zijn inkomsten aan het UWV moest doorgeven. Niet alleen is hij al eerder beboet, maar ook heeft hij elk jaar een formulier van het UWV ontvangen waarop duidelijk staat vermeld dat hij inkomsten moet doorgeven. De bewindvoerder heeft gezien bovenstaande geadviseerd het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.4
Het hof oordeelt als volgt.
2.5
Ingevolge artikel 350, derde lid, aanhef en onder f, Faillissementswet (Fw) wordt de regeling beëindigd indien feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid, Fw. In artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw is bepaald dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts wordt toegewezen, indien de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
2.6
Gebleken is dat[X] in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend een schuld aan het UWV heeft laten ontstaan van € 1.367,69. Deze schuld houdt verband met twee terugvorderingsbesluiten van 27 maart 2014 vanwege ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de Wajong, over de periodes van 6 augustus 2012 tot en met 12 augustus 2012, 26 augustus 2012 tot en met 9 september 2012, 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2013, 1 januari 2013 tot en met 30 oktober 2013 en van 7 oktober 2013 tot en met 3 november 2013, vermeerderd met boetes. Ten aanzien van het ontstaan van genoemde schuld heeft[X] naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij te goeder trouw is geweest. Daarbij is van belang dat[X] ook al in 2007 en 2009 boetes opgelegd heeft gekregen door het UWV in verband met schending van de informatieplicht zodat hij bekend moet worden verondersteld met de geldende regelgeving op dit punt, terwijl ook overigens verondersteld mag worden dat[X] met zijn capaciteiten (hij heeft immers een afgeronde Mbo-opleiding) ervan op de hoogte is dat inkomsten in mindering komen op zijn uitkering.
2.7
De schuld aan het UWV was ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op[X] niet bij de rechtbank bekend. De schuld stond niet vermeld op de verklaring schuldsanering, die bij het verzoekschrift was gevoegd. Het verzoekschrift, dat naar de rechtbank is verstuurd, is ondertekend door[X], zodat hij wist, althans behoorde te weten dat de schuldenlijst niet correct was. Bovendien heeft hij toen er op de toelatingszitting werd gevraagd of er een terugvordering in verband met ten onrechte genoten uitkering viel te verwachten deze vraag ontkennend beantwoord. Nu[X] een dergelijke melding heeft nagelaten, behoort het niet bekend zijn van deze schuld bij de rechtbank voor rekening en risico van[X] te komen. Indien de rechtbank ten tijde van de behandeling van het verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling op[X] op de hoogte zou zijn geweest van de schuld aan de UWV, zou dit hebben geleid tot afwijzing van het verzoek, waarbij het hof de duur en recente aard van de overtreding nog in aanmerking neemt.
2.8
Het hof beslist daarom als volgt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, F.J.P.M. Haas en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.