ECLI:NL:GHAMS:2014:3157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
200.117.251-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de echtheid van handtekeningen op overeenkomsten van geldlening

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de echtheid van handtekeningen op overeenkomsten van geldlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, betwist dat hij de overeenkomsten heeft ondertekend en stelt dat de handtekeningen niet van hem zijn. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.J.W. Pulles, vordert betaling van bedragen die volgens hem op grond van de overeenkomsten aan hem verschuldigd zijn. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de handtekeningen te onderzoeken, maar het onderzoek kon niet worden voltooid omdat de appellant niet de benodigde vergelijkingsmaterialen heeft aangeleverd. Het hof oordeelt dat er opnieuw een deskundige moet worden benoemd om de echtheid van de handtekeningen te onderzoeken, aangezien de bewijslast bij de geïntimeerde ligt. Het hof heeft de deskundige W. de Jong benoemd en bepaalt dat de kosten van het onderzoek door de geïntimeerde moeten worden voorgeschoten. De zaak is aangehouden voor het deskundigenrapport, waarna partijen de gelegenheid krijgen om op het rapport te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.117.251/01
zaak-/rolnummer rechtbank Alkmaar: 127029 / HA ZA 11-151
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 augustus 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 6 augustus 2013 een arrest uitgesproken in het door [appellant] ingestelde incident op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
[geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 27 juli 2011 onder 2.1. tot en met 2.6. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn een onderneming gestart met als naam “het nationale taxinummer”. Deze onderneming was onderdeel van de besloten vennootschap [X] (hierna: [X]), een besloten vennootschap van [appellant].
2.2.
Op 9 januari 2007 heeft [geïntimeerde] van de besloten vennootschap [Y] een bedrag geleend van € 100.000,--. Op verzoek van [geïntimeerde] heeft [Z] op 31 januari 2007 een bedrag van € 100.000,-- op een bankrekening te name van [X] overgemaakt.
2.3.
[geïntimeerde] heeft twee schriftelijke stukken in het geding gebracht met elk als bovenschrift “Overeenkomst van geldlening”. Daarin worden [geïntimeerde] en [appellant] respectievelijk aangeduid als “[appellant]” en “[geïntimeerde]”.
2.4.
In de eerste overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vastgelegd:
“(…)
Overwegende:
-Dat [geïntimeerde] een acute liquiditeitsbehoefte heeft van € 50.000,--
-Dat [geïntimeerde] dit bedrag van [appellant] wil lenen
-Dat [appellant] daartoe bereid is
Komen overeen als volgt:
1. [appellant] leent aan [geïntimeerde] een bedrag groot € 50.000,-- (vijftigduizend euro)
2. De rente bedraagt 10% (tien procent) per jaar, per kwartaal achteraf te voldoen
3. (…)
4. De lening is volledig opeisbaar:
-Na twaalf maanden, te rekenen vanaf 10 augustus 2007;
-Als [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet volledig een tijdig nakomt
(…)
5. [geïntimeerde] heeft het recht om na twaalf maanden de looptijd met twaalf maanden te verlengen. Dit recht kan ook worden uitgeoefend voor een lager bedrag dan de oorspronkelijke hoofdsom. Alsdan is [geïntimeerde] aan [appellant] een verlengingsprovisie van ½% per maand additionele looptijd verschuldigd, derhalve 6%, te berekenen over het bedrag waarvoor de looptijd wordt verlengd.
6. Indien [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van zijn recht omschreven onder 5 heeft hij na die twaalf maanden nogmaals het recht de looptijd van de geldlening te verlengen met twaalf maanden.
Aldus overeengekomen op 10 augustus 2007,
[-]
De overeenkomst is op de eerste pagina voorzien van parafen en op de tweede pagina voorzien van handtekeningen. Daarnaast is onder “[-]” handgeschreven “[-]” vermeld.
2.5.
In de tweede overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vastgelegd:
“(…)
Overwegende:
-Dat [geïntimeerde] een acute liquiditeitsbehoefte heeft van € 25.000,--
-Dat [geïntimeerde] dit bedrag van [appellant] wil lenen
-dat [appellant] daartoe bereid is
Komen overeen als volgt:
1. [appellant] leent aan [geïntimeerde] een bedrag groot € 25.000,-- (vijfentwintigduizend euro)
2. De rente bedraagt € 3.000,-- (drieduizend euro) achteraf te voldoen
3. De lening wordt in zijn geheel afgelost voor 1 augustus 2008.
Aldus overeengekomen op 15 september 2007
C. [appellant] Mr. H.J. [geïntimeerde]
De overeenkomst is voorzien van handtekeningen.
2.6.
Grijping heeft [appellant] bij brieven van 1 juni 2010 en 27 juli 2010 tevergeefs gesommeerd tot betaling van respectievelijk € 91.328,-- en € 103.216,03,--.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] vordert – kort gezegd – veroordeling van [appellant] tot betaling van de bedragen die [appellant] volgens hem op grond van de overeenkomsten van geldlening aan hem verschuldigd is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft betwist dat hij de overeenkomsten van geldlening met [geïntimeerde] is aangegaan en dat hij de hiervoor weergegeven overeenkomsten heeft ondertekend. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 oktober 2011 een deskundige benoemd om te onderzoeken of de handtekeningen links onderaan de overeenkomsten van 10 augustus 2007 en 15 september 2007 door [appellant] zijn gezet. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van de deskundige om in het kader van het onderzoek voldoende vergelijkingsmateriaal aan hem toe te zenden. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis overwogen dat de deskundige daardoor niet in staat is geweest zijn onderzoek naar behoren uit te voeren en heeft daaraan het gevolg verbonden dat [appellant] de echtheid van de handtekeningen op de overeenkomsten van geldlening niet langer stellig ontkent, zodat van de echtheid van deze handtekeningen moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar geoordeeld, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[appellant] heeft één grief naar voren gebracht. Hij voert, zakelijk weergegeven, aan dat hem geen verwijt treft dat de deskundige geen rapport heeft kunnen uitbrengen. Volgens [appellant] dient alsnog een onderzoek door een deskundige plaats te vinden naar de echtheid van de handtekening onder de overeenkomsten van geldlening. [appellant] stelt in staat en bereid te zijn medewerking aan dat onderzoek te verlenen.
3.3.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] betwist dat hij de overeenkomsten van geldlening met [geïntimeerde] is aangegaan en bestrijdt dat de in het geding gebrachte overeenkomsten tot bewijs daarvan kunnen dienen omdat de handtekeningen onderaan die overeenkomsten niet door hem zijn gezet. Omdat [appellant] de ondertekening van deze onderhandse akten stellig ontkent, leveren deze op grond van artikel 159 lid 2 Rv geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast daarvan rust op [geïntimeerde], als degene die zich op de echtheid van de handtekening beroept. Voor het leveren van dat bewijs is naar het oordeel van het hof onderzoek en voorlichting door een deskundige noodzakelijk.
3.4.
Dat een dergelijk onderzoek reeds door de rechtbank is bevolen maar niet kon worden voltooid, betekent niet dat in hoger beroep niet nogmaals gelegenheid voor het onderzoek dient te worden gegeven nu het hoger beroep partijen ook gelegenheid dient te bieden voor herstel van (eventueel) eigen fouten of verzuim. Van strijd met de beginselen van een goede procesorde is geen sprake. Partijen hebben geen bezwaren geuit over de deskundige die reeds door de rechtbank was benoemd en de aan hem gestelde vragen. De deskundige heeft desgevraagd aan (de griffier van) het hof medegedeeld in staat en bereid te zijn het onderzoek te verrichten zodat het hof hem ook thans tot deskundige zal benoemen en de vragen als hierna in het dictum te melden ter beantwoording zal voorleggen.
3.5.
Tevens heeft de deskundige desgevraagd aan (de griffier van) het hof medegedeeld dat hij het voorschot voor de kosten van het onderzoek begroot op
€ 2.420,-- inclusief BTW. De betaling van het voorschot komt ten laste van [geïntimeerde] omdat op hem de bewijslast rust. Voor een andere bewijslastverdeling dan in artikel 159 lid 2 Rv is neergelegd, is geen grond aanwezig. Het voorschot zal vanwege de toevoeging waarmee [geïntimeerde] procedeert in afwachting van de beslissing over de proceskosten in debet worden gesteld.
3.6.
Nadat de deskundige zijn rapport bij het hof heeft ingediend zal het hof partijen – eerst [geïntimeerde] en daarna [appellant] – in de gelegenheid stellen bij memorie op het deskundigenrapport te reageren.
3.7.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Ten aanzien van de overeenkomst van geldlening van 10 augustus 2007:
a. is de handtekening links onderaan deze overeenkomst gezet door [appellant]?
b. is de bijschrijving “[appellant]” op pagina twee van de overeenkomst gedaan door [appellant]?
2. Ten aanzien van de overeenkomst van geldlening van 15 september 2007:
a. is de handtekening links onderaan deze overeenkomst gezet door [appellant]?
3. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
W. de Jong
Niehoff & De Jong Schriftonderzoek
Riouwstraat 30
9715 BW Groningen
Telefoon: 050 - 3136574
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen vóór 5 september 2014 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen tijdstip;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 2.420,-- dat door de griffier ten laste van [geïntimeerde] in debet zal worden gesteld;
bepaalt dat de griffier daarna de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 2 december 2014;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.117.251/01;
verwijst de zaak naar de rol van 2 december 2014 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.