In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [a-laan 1] te [Z] voor het belastingjaar 2011. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 1.173.000, terwijl belanghebbende meent dat de waarde niet hoger dan € 958.000 zou moeten zijn. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde onderbouwd met een taxatierapport waarin vergelijkingsobjecten zijn gebruikt. Belanghebbende heeft op zijn beurt ook taxatierapporten overgelegd die een lagere waarde aangeven. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald op basis van verkoopgegevens van vergelijkbare woningen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, en is op 10 juli 2014 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.