ECLI:NL:GHAMS:2014:313

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12/00764
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank inzake WOZ-waarde en lokale heffingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de WOZ-waarde van zijn woning en de lokale heffingen. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 417.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 405.000 en later naar € 346.000. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de lokale heffingen, en stelde dat de rechtbank zijn beroepschrift niet correct had behandeld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende afgewezen en geen proceskostenvergoeding toegekend. In hoger beroep stelde het Hof vast dat de rechtbank het beroepschrift van belanghebbende had moeten splitsen in een beroepschrift tegen de WOZ-beschikking en een bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking. Het Hof oordeelde dat belanghebbende zijn beroep niet ondubbelzinnig had ingetrokken, maar onder voorwaarden. Tijdens de zitting bij het Hof hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de heffingsambtenaar € 100 aan belanghebbende zou vergoeden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de WOZ-waarde werd vastgesteld op € 346.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen op € 193,38. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 100 aan belanghebbende en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 12/00764
6 februari 2014
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1447 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 januari 2011 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2010 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 vastgesteld op € 417.000 (hierna: de WOZ-beschikking).
In hetzelfde geschrift (met biljetnummer [...]) zijn ook de aanslagen rioolheffing (€ 147,93), onroerende-zaakbelastingen (€ 233,06) en afvalstoffenheffing (€ 269,25) voor het belastingjaar 2011 bekend gemaakt. Evenvermelde aanslagen worden hierna tezamen ook als lokale heffingen aangeduid; tezamen met de WOZ-beschikking ook aangeduid als de lokale beschikkingen.
1.2.
Na tegen de lokale beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij ‘uitspraak’, gedagtekend 10 februari 2012, de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 405.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen met € 6,71 (tot € 226,35).
1.3.
Op 8 juni 2012 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning ambtshalve verminderd tot € 346.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen met € 32,97 (tot € 193,38).
1.4.
Bij mondelinge uitspraak van 14 september 2012 (waarvan het proces-verbaal op dezelfde dag is verzonden) heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank: wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.”
1.5.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Belanghebbende heeft op 4 maart 2011 een bezwaarschrift ingediend tegen zowel de WOZ-beschikking als de lokale heffingen. Het bezwaarschrift is door belanghebbende aangevuld bij brieven van 8 mei 2011 en 11 december 2011. In laatstgenoemde brief concludeert belanghebbende dat de WOZ-waarde op € 347.000 dient te worden vastgesteld.
2.2.
Bij brief van belanghebbende van 29 januari 2012 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar (onder meer) het volgende geschreven:
“Aangezien
(…)
- de aan u toegemeten tijd voor afhandeling van het bezwaarschrift reeds lang is overschreden;
- u mij immers in het geheel geen kennisgeving heeft doen toekomen, waarin staat, dat afdoening meer tijd vergt, laat staan dat u mij liet weten de reden van de vertraging, de termijn waarop de beslissing wel tegemoet kan worden gezien (en de mogelijkheid van beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit ingevolge [artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Awb]) (…);
stel ik u hierbij formeel in gebreke, claim ik toepassing van de dwangsomregeling overheidsorganen en gelast ik u dit bezwaar thans onverwijld af te wikkelen. (…)”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft bij ‘uitspraak op bezwaar’, gedagtekend 10 februari 2012, de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 405.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen verminderd met € 6,71 (tot € 226,35).
2.4.
De heffingsambtenaar heeft voorts bij beschikking van 15 februari 2012 (verder ook de dwangsombeschikking) onder meer als volgt beslist:
“Betreft Dwangsombesluit inzake aanslag [...]
(…)
In antwoord op uw brief d.d. 29 januari (…) deel ik u het volgende mede.
U bent in afwachting van door u met name genoemde uitspraak op bezwaarschrift inzake de woz.
De door u bedoelde uitspraak is op 10 februari 2012 genomen, derhalve binnen de in [artikel 4:17, derde lid, van de Awb] genoemde termijn van 14 dagen na ontvangst van uw ingebrekestelling.
Daarom zal aan u geen dwangsom worden uitgekeerd.
(…)
De belanghebbende die het niet eens is met de hierboven vermelde beschikking, kan binnen 6 weken na kennisname van de beschikking, een bezwaarschrift indienen bij de Dienst Belastingen van de Gemeente Amsterdam (…) o.v.v. de woorden
“bezwaarschrift dwangsom”op enveloppe en brief”
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 maart 2012 beroep bij de rechtbank ingediend. In dit beroepschrift staat (onder meer) het volgende vermeld:

Betreft: Beroep tegen de gedeeltelijke afwijzende uitspraak d.d. 10 februari 2012 met kenmerk [...] op mijn bezwaarschrift(…).
(…)
Door de [Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam (hierna: DBGA)] moest overhaast en in allerlijl uitspraak op bezwaar gedaan worden, omdat ik op 29 januari 2012 ten aanzien van de DBGA toepassing van de dwangsomregeling overheidsorganen had geclaimd. (…)
Door de ontvangst van het schrijven van 15 februari 2012 van de directeur van de DBGA (…) met de constatering dat de dwangaanzegging tijdig werd afgehandeld, werd het mij volstrekt duidelijk, dat de directeur van de DGBA er toezicht op houdt, dat aan de dwangaanzegging als de wiedeweerga gehoor gegeven wordt.
Bij nauwkeurige lezing van de overwegingen uit die uitspraak werd mij volstrekt duidelijk, dat die uitspraak inhoudelijk de toets der kritiek niet goed kan doorstaan.
Naar mijn mening is een dergelijke nonchalante afhandeling materieel beschouwd niet een door de wetgever bedoelde onderbouwde uitspraak en voldoet zij niet aan de voor de voor een goede procesorde gestelde eisen. Formeel mogen dan wel tijdig gehoor gegeven zijn aan de dwangaanzegging, maar in wezen - materieel beschouwd - niet. Ik verzoek de rechter mij in dit betoog te volgen en aan de DBGA een boetesom in het licht van de aangezegde dwangsom op te leggen, omdat de DBGA in haar uitspraak niet op behoorlijke wijze de argumenten uit mijn bezwaarschrift heeft behandeld.
(…)
Ik hoop dat de DBGA naar aanleiding van mijn betoog mij alsnog tegemoet gaat komen voor 2011 (…) onder restitutie van de griffie kosten (…).
(…)
Ik verzoek u een vergoeding te verlenen voor gemaakte proceskosten.”
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de dwangsombeschikking bij de heffingsambtenaar geen bezwaarschrift ingediend.
2.7.
Tot de gedingstukken behoort een brief van de heffingsambtenaar van 7 juni 2012 gericht aan belanghebbende, waarin (onder meer) het volgende staat vermeld:
“Naar aanleiding van het door U ingestelde beroep heeft de gemeente onderzoek gedaan naar de vastgestelde waarde voor belastingjaar 2011. Dit onderzoek heeft op basis van nieuwe beschikbaar gekomen verkoopcijfers van verkochte woningen op de [A-straat 2] geleid tot een waardeaanpassing voor uw woning naar € 346.000. (…) Indien u zich in deze waarde kunt vinden verzoek ik u de bijlage voor de intrekking van het beroep aan mij toe te zenden.
Als bijlage treft u een brief aan voor de intrekking van het beroepschrift. Ik verzoek u deze brief te voorzien van datum, bank- of girorekeningnummer en een handtekening en deze vervolgens naar mij toe te zenden middels de ingesloten antwoordenenveloppe. Een postzegel is niet nodig.
Zodra de intrekking mij bereikt zal ik zorgdragen voor doorzending aan de Rechtbank. De griffiekosten zullen vergoed worden door de Dienst Belastingen Amsterdam, nadat de Rechtbank aan ons bericht heeft dat het beroep is ingetrokken.
Proceskostenvergoeding
Als u denkt in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding, dient u
tegelijkertijd[onderstreping heffingsambtenaar] met de intrekking van het beroep een verzoek om zo’n proceskostenvergoeding in te dienen. De Rechtbank stelt u zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt de gemeente in de gelegenheid hierop te reageren.”
De bijlage bestond uit een aan de rechtbank gerichte brief (verder de voorbeeldintrekking) met slechts één zin, te weten:
“Bij deze deel ik u mede dat ik mijn beroepschrift wens in te trekken.”
2.8.
Belanghebbende heeft de voorbeeldintrekking niet ondertekend of geretourneerd.
2.9.
Op 8 juni 2012 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning ambtshalve verminderd tot € 346.000, derhalve € 1.000 lager dan de door belanghebbende bepleitte waarde (zie 2.1). In hetzelfde geschrift is de onroerende-zaakbelastingen verlaagd tot € 193,38.
2.10.
Bij brief van belanghebbende van 9 juni 2012 gericht aan de rechtbank staat (onder meer) het volgende vermeld:
“Met [de door de heffingsambtenaar in zijn brief van 8 juni 2012 genoemde] waarde van € 346.000 ga ik uiteraard akkoord. En dat is reden om mijn beroepschrift voor wat betreft de WOZ 2011 in te trekken.
(…)
Het lijkt mij (…) - gegeven de omstandigheden - niet meer dan billijk, dat de DBGA mij een kostenvergoeding doet toekomen van € 100. Dat is een symbolisch bedrag voor hetgeen aan diverse kosten en tijdsbeslag van mij - vaak onnodig - in het verleden gevergd is. In mijn beroepschrift had ik de rechtbank zelfs gevraagd de dwangsomregeling te continueren met terzijdestelling van de zogenoemde uitspraak van 28 februari 2012 en mijn verdere kosten in aanmerking te nemen. Dit appel kan vervallen, indien de DGBA mij voornoemd symbolisch bedrag als douceurtje toekent.”
2.11.
In aanvulling op de hiervoor onder 2.10 vermelde brief bericht belanghebbende de rechtbank bij brief van 27 juli 2012 (onder meer) nog als volgt:
“Allereerst wil ik naar voren brengen, dat mijns inziens het beroepschrift door mij is ingetrokken onder voorwaarden.
Over de hoogte van de vastgestelde waarde (…) bestaat geen geschil meer.
Wel rest nog de vraag of de [DBGA] voldaan heeft aan mijn claim inzake toepassing van de dwangsomregeling overheidsorganen voor wat betreft de afdoening van de uitspraak op mijn op 4 maart 2011 ingediend bezwaarschrift waartoe ik op 29 januari 2012 de DBGA formeel in gebreke had gesteld en gelast dit bezwaar onverwijld af te wikkelen.
(…) ik [heb] in mijn beroepschrift gesteld, dat niet correct voldaan is aan de dwangsom de regeling, ingevolge waarvan ik recht zou hebben op een financiële tegemoetkoming, welke ik (…) tezamen met aanspraak op schadevergoeding wenste te beperken tot een symbolisch bedrag van € 100 (…).
Mijn beroep in rechte op toepassing van de dwangsomregeling, maar beperkt tot een symbolisch bedrag van € 100 inclusief verdere schadevergoeding is, zoals u begrijpt, principieel.”
2.12.
In reactie op de hiervoor onder 2.11 vermelde brief van belanghebbende schrijft de heffingsambtenaar in zijn brief van 16 augustus 2012 aan de rechtbank (onder meer) als volgt:
“U stelde mij (…) in de gelegenheid te reageren op het verzoek van [belanghebbende] om de Dienst Gemeentebelastingen te veroordelen in de proceskosten.
Verzoeken om proceskostenvergoeding worden afgehandeld via het systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ons verweer is in deze zaak als volgt: zolang het Besluit proceskosten bestuursrecht (correct) wordt toegepast, heeft de Dienst Belastingen in het onderhavige dossier geen bijzonderheden in te brengen.”

3.Uitspraak van de rechtbank

In de uitspraak van de rechtbank van 14 september 2012 staat het volgende:

1. Procesverloop
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2012 de gecombineerde aanslag 2012 met nummer 30427051 verminderd.
1.2.
Eiser heeft bij brief van 16 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2012 aan eiser medegedeeld de waarde van bovenstaande aanslag opnieuw te verminderen.
1.4.
Eiser heeft bij brief van 9 juni 2012 het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft bij brief van 27 juli 2012 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft geen verweer gevoerd.
1.6.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven voor afdoening van de zaak zonder zitting.

2.Overwegingen

2.1.
De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.2.
In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat eiser geen kosten heeft gemaakt die ingevolge het besluit voor vergoeding in aanmerking komen.
2.5.
De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen.
2.6.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ad € 42,- te worden vergoed door verweerder.

3.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.”

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op een bedrag van € 100. Niet (meer) in geschil is de WOZ-waarde van de woning of de hoogte van de aanslagen lokale heffingen.
4.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

5.Beoordeling van het geschil

Vooraf
5.1.
Het Hof stelt het volgende voorop:
- anders dan onder 1.1 en 1.3 van de uitspraak van de rechtbank staat vermeld zijn bij ‘besluit van 10 februari 2012’ en bij brief van de heffingsambtenaar van 7 juni 2012, zowel de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van de woning verminderd als de aanslag onroerende-zaakbelastingen;
- anders dan onder 1.5 van de uitspraak van de rechtbank staat vermeld heeft de heffingsambtenaar bij brief van 16 augustus 2012 (zie hiervoor weergegeven onder 2.12) gereageerd op de brief van belanghebbende van 27 juli 2012; en
- in de uitspraak van de rechtbank is in het dictum ten onrechte niet opgenomen dat de rechtbank de heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 42 te vergoeden.
Bezwaren tegen de dwangsombeschikking (zie hiervoor onder 2.4)
5.2.
Belanghebbendes - bij de rechtbank ingediende - beroepschrift bevatte passages waaruit onmiskenbaar bleek dat belanghebbende niet alleen bezwaren had tegen de WOZ-beschikking en de lokale heffingen, maar ook tegen de dwangsombeschikking en dat hij de rechtbank verzocht alsnog een dwangsom van € 100 vast te stellen. Dit betekent dat de rechtbank dit geschrift mede als een bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking had moeten opvatten.
Een dergelijk bezwaarschrift moet bij de heffingsambtenaar worden ingediend. Ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) had de rechtbank belanghebbendes beroepschrift moeten splitsen in (1) enerzijds een beroepschrift tegen de WOZ-beschikking en de lokale heffingen en (2) anderzijds een bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking. Vervolgens had de rechtbank het bezwaarschrift moeten doorzenden naar de heffingsambtenaar.
Intrekking beroep
5.3.1.
Onder 1.4 van de uitspraak van de rechtbank staat vermeld dat belanghebbende bij brief van 9 juni 2012 (hiervoor weergegeven onder 2.10) het beroep heeft ingetrokken. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep bij de rechtbank door hem niet onvoorwaardelijk is ingetrokken. Zijn intentie was dat hij zijn beroepschrift introk onder de voorwaarde dat aan hem € 100 zou worden betaald.
5.3.2.
Met betrekking tot het intrekken van een grief ter zitting heeft de Hoge Raad overwogen:
3.1.3.
In verband met de mogelijkheid van misverstand of onberadenheid, en in verband met de regel dat een ingetrokken grief in beginsel niet wederom in cassatie kan worden opgevoerd, mag een grief slechts dan als ter zitting ingetrokken worden aangemerkt indien de belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaart, dan wel desgevraagd uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bevestigt die grief in te trekken.
(HR 17 maart 2006, nr. 40770, ECLI:NL:HR:2006:AV5026).
Naar het oordeel van het Hof is dit arrest van overeenkomstige toepassing op een schriftelijke intrekking van een beroepschrift.
5.3.3.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.3.2 is overwogen en gelet op de briefwisseling die heeft plaatsgevonden tussen belanghebbende en de rechtbank en de daarin gebezigde formuleringen (zie de brieven van belanghebbende hiervoor weergegeven onder 2.10 en 2.11), alsmede belanghebbendes kennelijke weigering de voorbeeldintrekking te ondertekenen en te retourneren (van welke weigering de rechtbank op de hoogte was), is het Hof van oordeel dat belanghebbende het beroep niet ondubbelzinnig en uitdrukkelijk heeft ingetrokken. Belanghebbende heeft zijn beroep tegen de lokale beschikkingen voorwaardelijk ingetrokken. Ook was onduidelijk of belanghebbendes voorwaarde betrekking had op een (zuivere) (proces)kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende gebruikt in zijn brief van 9 juni 2012 aan de rechtbank immers woorden als ‘kostenvergoeding’, ‘symbolisch bedrag van € 100’, ‘douceurtje’ ‘diverse kosten en tijdbeslag’, ‘toepassing van de dwangsomregeling’, ‘verdere kosten’, en ‘verdere schadevergoeding’. Ook in zijn brief van 27 juli 2012 gebruikt belanghebbende dergelijke woorden en gaat hij er kennelijk van uit dat zijn beroep niet is ingetrokken. Derhalve kan ook niet gezegd worden dat het door belanghebbende stellen van een voorwaarde gezien moet worden als een tegelijk met de intrekking gedaan verzoek als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
5.4.
Voor wat betreft belanghebbendes claim van € 100 stelt hij zich (ook) in hoger beroep op het standpunt - zo heeft hij nader toegelicht ter zitting bij het Hof - dat hij recht heeft op óf een dwangsom van € 100 óf een kostenvergoeding van € 100, omdat - zo stelt hij - “de DGBA in haar uitspraak niet op behoorlijke wijze de argumenten uit [zijn] bezwaarschrift heeft behandeld”. Zijns inziens is om die reden de brief van de inspecteur van 10 februari 2012 geen ‘uitspraak op bezwaar’.
Overeenkomst ter zitting
5.5.1.
Het Hof heeft partijen ter zitting voorgehouden dat de onderhavige procedure een aantal processuele complicaties kent die ertoe kunnen leiden dat er nog geruime tijd geprocedeerd gaat worden [als het Hof belanghebbendes bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking doorstuurt naar de heffingsambtenaar, tegen die uitspaak op bezwaar weer (hoger) beroep wordt ingesteld en het Hof het onderhavige beroep terugwijst naar de rechtbank] terwijl het uiteindelijk om een betrekkelijk gering belang (te weten € 100) gaat. Daarop hebben partijen besloten ter finale beëindiging van hun geschillen een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
5.5.2.
Ter zitting van het Hof zijn partijen het volgende overeengekomen:
De heffingsambtenaar:
- zal aan belanghebbende een bedrag vergoeden van € 100.
Belanghebbende:
- stemt ermee in dat het Hof zijn bij de rechtbank ingestelde beroepschrift niet (alsnog) zal aanmerken als een bezwaarschrift tegen de dwansombeschikking en derhalve niet op de voet van artikel 6:15 van de Awb (in verbinding met artikel 6:24 van de Awb) zal doorzenden aan de heffingsambtenaar;
- verklaart geen recht te hebben op een dwangsom;
- stemt ermee in dat de zaak met het sluiten van deze overeenkomst finaal is afgewikkeld.
Het Hof zal in overeenstemming met deze tussen partijen gesloten overeenkomst beslissen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Gelet op hetgeen is beschreven onder “Overeenkomst ter zitting” stelt het Hof het bedrag van de kostenvergoeding vast op € 100.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde tot € 346.000;
  • vermindert - uitsluitend - de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot € 193,38;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot een bedrag van € 100; en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 42 (beroep bij de rechtbank) en het betaalde griffierecht ad € 115 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 6 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.