In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van verzoekster om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster had eerder, op 3 juni 2014, een afwijzing ontvangen van de rechtbank Noord-Holland. Het hof heeft de zaak behandeld op 22 juli 2014, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar civiel bewindvoerder en advocaat. Tijdens de zitting heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij niet op de hoogte was van bepaalde schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan de belastingdienst en het CJIB. Verzoekster heeft betoogd dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat zij inmiddels haar leven weer op de rit heeft gekregen, mede door de onderbewindstelling sinds november 2012. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek aanzienlijke schulden heeft laten ontstaan, maar heeft ook erkend dat zij haar omstandigheden onder controle heeft gekregen. Het hof heeft uiteindelijk besloten om verzoekster de kans te geven haar schulden te saneren door haar toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.