Uitspraak
mr. R. Gardeslente Amsterdam,
mr. P.J. Montanuste Den Haag.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
4.Beslissing
in principaal en in incidenteel appel:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een man om mee te werken aan de verkoop van een gezamenlijke woning na de beëindiging van zijn relatie met de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere was bepaald dat de woning moest worden verkocht en dat hij een bedrag van € 11.025,- aan de vrouw moest betalen wegens ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw had in hoger beroep haar eis gewijzigd en vorderde dat de man binnen een bepaalde termijn zijn medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning, met een dwangsom van € 500,- per weigering. Het hof oordeelde dat de man, als mede-eigenaar van de woning, verplicht was om mee te werken aan de verkoop. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij de man ook werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 16.081,49 aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof stelde een termijn van twee weken voor de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoopopdracht aan de makelaar, en bepaalde dat de vrouw, indien de man niet zou meewerken, namens hem alle noodzakelijke handelingen kon verrichten. De man werd verder veroordeeld in de proceskosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.