ECLI:NL:GHAMS:2014:3080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
200.127.858/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan verkoop van een gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een man om mee te werken aan de verkoop van een gezamenlijke woning na de beëindiging van zijn relatie met de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere was bepaald dat de woning moest worden verkocht en dat hij een bedrag van € 11.025,- aan de vrouw moest betalen wegens ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw had in hoger beroep haar eis gewijzigd en vorderde dat de man binnen een bepaalde termijn zijn medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning, met een dwangsom van € 500,- per weigering. Het hof oordeelde dat de man, als mede-eigenaar van de woning, verplicht was om mee te werken aan de verkoop. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij de man ook werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 16.081,49 aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof stelde een termijn van twee weken voor de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoopopdracht aan de makelaar, en bepaalde dat de vrouw, indien de man niet zou meewerken, namens hem alle noodzakelijke handelingen kon verrichten. De man werd verder veroordeeld in de proceskosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.127.858/01
zaaknummer rechtbank : 505170/HA ZA 11-2799
arrest van de meervoudige familiekamer van 29 april 2014 (bij vervroeging)
inzake
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
tevens incidenteel GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. R. Gardeslente Amsterdam,
tegen:
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
tevens incidenteel APPELLANTE,
advocaat:
mr. P.J. Montanuste Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 2 april 2013 in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2012 en 2 januari 2013, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in voorwaardelijke reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in voorwaardelijke reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende wijziging eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
De man heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw zal afwijzen, dan wel zal bepalen dat het bedrag dat de man wegens ongerechtvaardigde verrijking aan de vrouw dient te betalen beperkt wordt tot een bedrag van € 2.695,04 en zal bepalen dat partijen in de aflossing van het flexibel krediet zullen bijdragen in de verhouding als gesteld onder 12 van de memorie van grieven, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
De vrouw heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep met uitzondering van de punten waartegen de vrouw incidenteel appelleert, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep, althans tot afwijzing daarvan. In incidenteel appel heeft de vrouw geconcludeerd tot aanvulling van de bestreden vonnissen en tot toewijzing van de vordering van de vrouw van € 16.081,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2011. Daarnaast heeft de vrouw in hoger beroep haar eis gewijzigd, aldus dat de man wordt veroordeeld binnen 48 uur, althans binnen een door het hof te bepalen termijn na betekening van het ten deze te wijzen arrest, zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan ERA van de Steege te Diemen onder in positum 87 van de memorie omschreven condities en voor een vraagprijs van € 199.000,- en een laatprijs van € 190.000,-, alsmede dat het hof zal bepalen dat, nadat de door het hof bepaalde termijn van medewerking is verstreken zonder dat bedoelde medewerking behoorlijk door de man is verleend aan het verstrekken van voornoemde verkoopopdracht, het arrest in de plaats treedt van de voor het verstrekken van die verkoopopdracht vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per weigering door de man van de door de vrouw in positum 87 van haar memorie genoemde voorwaarden.
De man heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel appel en afwijzing van de gewijzigde eis, met veroordeling van de vrouw (naar het hof begrijpt) in de kosten van het incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 april 2014 doen bepleiten door hun respectievelijke advocaten, mr. Montanus aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De vrouw heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 29 augustus 2012 onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen hebben vanaf 1990 een affectieve relatie gehad. Op 4 juli 2001 hebben zij, ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom verkregen van de woning aan [adres] te [a] (hierna: de woning). De koopsom van de woning bedroeg € 191.727,-. De op de woning rustende hypothecaire geldlening bedroeg aanvankelijk € 272.268,13. In december 2005 is deze lening verhoogd tot € 280.000,-. De vrouw heeft de woning eind 2007 verlaten. De man is in de woning blijven wonen. Inmiddels woont hij er met zijn echtgenote met wie hij in 2008 is gehuwd en zijn uit dit huwelijk geboren twee kinderen. Op naam van de vrouw is tijdens de relatie in juni 2004 een flexibel krediet afgesloten bij de ABN Amro bank tot een maximum van € 35.000,-.
3.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 29 augustus 2012 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen makelaar teneinde de woning te verkopen. Voorts is in dit tussenvonnis onder 4.19 overwogen dat de man uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 11.025,- aan de vrouw zal dienen te betalen. Onder 4.20 van het tussenvonnis is overwogen dat de man zal dienen bij te dragen aan de aflossing van het flexibel krediet op naam van de vrouw. Onder 4.22 heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de man een bedrag van € 16.081,49 aan de vrouw dient te betalen, eveneens uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, als gevolg van onttrekkingen aan het flexibel krediet. In het vonnis van 2 januari 2013 is – voor zover in hoger beroep van belang – in conventie bepaald dat de woning dient te worden verkocht en dat de netto-overwinst dan wel de netto-onderwinst na verkoop respectievelijk ten goede dan wel ten laste van partijen komt, ieder voor de helft. Voorts is de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van voornoemd bedrag van € 11.025,- en is bepaald dat de man bij helfte dient bij te dragen aan het aflossen van € 525,- per maand op het flexibel krediet op naam van de vrouw. De man heeft zes grieven tegen de vonnissen waarvan beroep aangevoerd. De vrouw heeft één grief tegen het vonnis van 2 februari 2013 aangevoerd. Tevens heeft zij haar eis vermeerderd. Het hof zal hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd hierna bespreken.
3.3.
De grieven van de man hebben – kort gezegd - betrekking op het feit dat hij is veroordeeld mee te betalen aan de aflossing van het flexibel krediet dat op naam van de vrouw staat en dat hij bovendien aan de vrouw op grond van ongerechtvaardigde verrijking een tweetal bedragen van respectievelijk € 11.025,- en € 16.081,49 dient te betalen. De grief van de vrouw luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd in het dictum van het vonnis van 2 januari 2013 de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van voormeld bedrag van € 16.081,49, terwijl de rechtbank in het tussenvonnis van 29 augustus 2012 heeft overwogen dat wel te zullen doen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.4.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 29 augustus 2012 overwogen dat de man heeft erkend dat het flexibel krediet op naam van de vrouw deels is aangewend voor de kosten van de huishouding. Verder heeft de man naar eigen zeggen opnames gedaan van dit krediet en heeft de man niet weersproken dat er meermalen aanzienlijke geldbedragen van het krediet naar de rekening van de onderneming van de man zijn overgemaakt, aldus de rechtbank. Gelet daarop heeft de rechtbank overwogen dat in de onderlinge relatie van partijen het flexibel krediet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als een gezamenlijke schuld moet worden gezien en dat partijen om die reden beiden bij helfte dienen bij te dragen aan de aflossing van het krediet.
3.5.
In hoger beroep erkent de man nog steeds dat er van het door de vrouw afgesloten flexibel krediet bedragen zijn overgemaakt op de rekening van zijn onderneming. Hij stelt daar tegenover dat ook weer bedragen zijn terugbetaald en voorts dat zijn bedrijfskrediet van € 50.000,- ten behoeve van zijn vennootschap [de onderneming] is aangewend ten behoeve van de onderneming van de vrouw. De man heeft daartoe een verklaring met bijlagen overgelegd van […] te [plaatsnaam] (hierna: [bedrijf]) waaruit volgens de man blijkt dat hij facturen tot een bedrag van $ 8.329,96 voor de vrouw heeft voldaan voor de aankoop van juwelen. De man stelt dat zijn onderneming ten tijde van deze betaling verliesgevend was, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de aankoop van de juwelen is gefinancierd uit het bedrijfskrediet. De vrouw weerspreekt een en ander gemotiveerd. Volgens de vrouw is [bedrijf] een bedrijf dat industriële slangen en matten produceert en levert en geen juwelen. De vrouw ontkent dat zij bij dit bedrijf enige aankoop heeft gedaan.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de man erkend dat [bedrijf] geen sieraden produceert. Volgens hem handelt het bedrijf daarin wel. Wat daar ook van zij, het hof stelt vast dat uit de door de man overgelegde facturen en vrachtbrieven op geen enkele wijze valt af te leiden dat de facturen daadwerkelijk door (de onderneming van) de man zijn betaald. Ook overigens heeft de man niet aangetoond dat enig bedrag uit het bedrijfskrediet ten goede is gekomen aan de vrouw, nog daargelaten dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van dit bedrijf dat als productie is overgelegd bij de inleidende dagvaarding blijkt dat [de onderneming] eerst is opgericht op 27 augustus 2008, terwijl volgens eigen zeggen van de man partijen toen reeds geruime tijd uit elkaar waren.
3.7.
Vast staat dat op het door de vrouw aangegane flexibel krediet ten tijde van het tussenvonnis van de rechtbank van 29 augustus 2012 een bedrag van € 22.050,- was afgelost door de vrouw. De man heeft niet weersproken dat het krediet is aangegaan op naam van de vrouw omdat zij, anders dan de man, beschikte over een arbeidscontract voor onbepaalde tijd met een vast maandloon dat hoger was dan het salaris dat de man zichzelf toekende. Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde rekeningafschriften van dit flexibel krediet blijkt naar het oordeel van het hof onomstotelijk dat het krediet grotendeels is aangewend voor de onderneming van de man en voor het overige ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank op juiste gronden overwogen dat het krediet in de onderlinge verhouding tussen partijen op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden gezien als een gezamenlijk krediet van partijen en dat partijen ieder voor de helft aan de aflossing dienen bij te dragen. Omdat de man ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat hij enig bedrag heeft bijgedragen aan de aflossing van het flexibel krediet, heeft de rechtbank de man op juiste gronden veroordeeld aan de vrouw de helft van het reeds afgeloste krediet, te weten een bedrag van € 11.025,- te betalen, en heeft de rechtbank op juiste gronden overwogen dat het feit dat de vrouw zich niet heeft verzet tegen opnamen uit het flexibel krediet door de man niet betekent dat de vrouw ermee akkoord was dat zij meer bijdroeg aan de aflossing van het flexibel krediet dan de man.
3.8.
De vrouw heeft daarnaast in eerste aanleg onderbouwd met bewijsstukken gesteld dat van het flexibel krediet een bedrag van € 54.381,49 aan de (onderneming van de) man is besteed, terwijl de man daarvan in totaal slechts € 38.300,- heeft terug gestort. Aldus is door de man een bedrag van € 16.081,49 aan het krediet onttrokken. Ook in hoger beroep heeft de man zijn stelling dat het door de vrouw genoemde bedrag onjuist is, niet nader onderbouwd. Dat de onderneming van de man na het uiteengaan van partijen in staat van faillissement is verklaard en de man met een persoonlijke schuld van € 50.000,- is achtergebleven, doet niet af aan het feit dat de man tijdens de samenleving van partijen ten opzichte van de vrouw voor een bedrag van € 16.081,49 ongerechtvaardigd is verrijkt en dat hij dit bedrag aan de vrouw dient terug te betalen. De vrouw stelt terecht dat de rechtbank heeft verzuimd dit bedrag in het dictum van het eindvonnis toe te wijzen. Het hof zal deze omissie herstellen en de man alsnog veroordelen tot betaling van genoemd bedrag aan de vrouw.
3.9.
De stelling van de man dat partijen naar evenredigheid van ieders inkomen, en wel in de verhouding 31% voor de man en 69% voor de vrouw, aan het flexibel krediet dienen bij te dragen omdat het krediet deels aan de huishouding is besteed, gaat niet op. Nog afgezien van het feit dat de man dit baseert op inkomensgegevens van de zijde van de vrouw uit 2011, toen partijen derhalve ruim drie jaar uit elkaar waren, heeft als uitgangspunt te dienen, wanneer sprake is van een krediet dat in de onderlinge verhouding als gezamenlijk dient te worden beschouwd, dat de aflossingen bij helfte dienen te worden gedragen. Dit kan anders zijn indien sprake is van afwijkende afspraken tussen partijen of wanneer de redelijkheid en billijkheid zulks vereist. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof geen sprake, te meer daar een groot deel van het krediet ten goede is gekomen aan de onderneming van de man en de man niet heeft onderbouwd welk deel van het krediet aan het huishouden is besteed.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat alle grieven van de man in principaal appel falen en dat de grief van de vrouw in incidenteel appel slaagt. Het hof zal hierna de vermeerdering van eis van de vrouw bespreken.
3.11.
In het vonnis van 2 januari 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de woning dient te worden verkocht. Tegen deze veroordeling heeft de man geen grief gericht. Thans stelt de man dat hij geen belang heeft bij verkoop op korte termijn. Hij stelt dat partijen belang erbij hebben dat de woning eerst wordt verbeterd voordat deze te koop wordt aangeboden en dat hij niet in staat is om de restschuld bij verkoop af te lossen. De man concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering van de vrouw dat de man dient mee te werken aan verkoop van de woning. Het verweer van de man gaat niet op. De woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. De vrouw kan niet worden verplicht met de man in een onverdeelde boedel te blijven zitten en de man dient dan ook aan verkoop mee te werken. De vrouw stelt voor daartoe makelaar ERA Van de Steege te Diemen in te schakelen. Nu de man tegen deze makelaar geen bezwaren heeft ingebracht zal het hof de man veroordelen aan verkoop middels deze makelaar mee te werken, en bij gebreke aan medewerking door de man, bepalen dat de vrouw namens de man alle voor de verkoop benodigde handelingen kan verrichten. Het hof acht de door de vrouw onder 87 van haar memorie genoemde verkoopcondities alleszins redelijk en zal de vordering van de vrouw op die condities toewijzen op straffe van de gevorderde dwangsom. Het hof zal geen vraag- en laatprijs vaststellen, nu het hof daarvoor de benodigde expertise mist. Partijen dienen zich te verlaten op de makelaar en mee te werken aan verkoop tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs. De door de vrouw gevorderde termijn van 48 uur na betekening van dit arrest acht het hof te kort. Het hof zal bepalen dat de vrouw namens de man alle ten behoeve van de verkoop noodzakelijke handelingen kan verrichten indien de man niet binnen twee weken na betekening van het onderhavige arrest zijn medewerking daaraan verleent.
3.12.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
rechtdoende in incidenteel appel:
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 16.081,49 (zegge: zestienduizend eenentachtig euro negenenveertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2011;
veroordeelt de man binnen twee weken na betekening van het onderhavige arrest zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan makelaar ERA Van de Steege te Diemen met betrekking tot de woning aan [adres] te [a] en wijst, indien de man zijn medewerking binnen genoemde termijn weigert, de vrouw aan om namens de man alle ten behoeve van de verkoop noodzakelijke handelingen te verrichten;
bepaalt dat de man:
- op eerste verzoek van genoemd makelaarskantoor een werknemer van dat kantoor in de gelegenheid stelt de woning te bezichtigen, foto’s te nemen en een omschrijving te maken voor op of in diverse websites of folders;
- ervoor zorgdraagt dat de woning, tuin, ondergrond en overige toebehoren in behoorlijke staat en opgeruimd zijn op het moment dat de makelaar foto’s en een omschrijving komt maken;
- de vrouw in de gelegenheid stelt zowel bij de eerste bezichtiging door de makelaar als bij het maken van foto’s aanwezig te zijn tezamen met een familielid of vriend(in) aanwezig te zijn teneinde te kunnen bepalen of de woning, tuin, ondergrond en overige toebehoren daadwerkelijk in behoorlijke staat kunnen worden gefotografeerd;
- eventuele potentiële kopers en de makelaar dient toe te laten voor bezichtigingen;
- de woning in behoorlijke staat dient op te stellen voor potentiële kopers;
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de man na betekening van dit arrest voornoemde voorwaarden niet nakomt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in principaal en in incidenteel appel:
veroordeelt de man in zowel de proceskosten van het principaal als van het incidenteel hoger beroep, tot op heden begroot op € 299,- aan verschotten en € 3.129,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, W.J. van den Bergh en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.