Uitspraak
STUDIO DE VITO & ASSOCIATI,
thans mr. Z. Jusic te Veghel,
MOLADE TRUST MANAGEMENT B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Studio de Vito heeft op 25 juni 2007 met MTM namens Alitalia Servizi een ‘Representative Agreement’ gesloten. Bovendien is Studio de Vito in juni 2007 met MTM een ‘Indemnity Agreement’ overeengekomen. Beide overeenkomsten zijn neergelegd in een schriftelijk stuk; die stukken zijn ondertekend door een vertegenwoordiger van MTM [naam vertegenwoordiger geintimeerde]) en een vertegenwoordiger van Studio de Vito ([naam vertegenwoordiger appellante]). Op beide overeenkomsten is Nederlands recht van toepassing verklaard.
De in juli 2008 in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht in de periode van 2 april 2008 tot en met 30 juni 2008.
De in oktober 2008 in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht in de periode van 3 juli 2008 tot en met 30 september 2008.
De op 13 januari 2009 in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008.
De factuur van 16 januari 2009 betreft de jaarlijkse managementfee van € 2.900,-.
MTM heeft de facturen op per e-mail gedaan verzoek van een medewerker van Studio de Vito, [naam medewerker appellante], aan Studio de Vito gezonden ten name van Studio de Vito.
Eerdere facturen van MTM waarmee MTM de door haar ten behoeve van Alitalia Servizi verrichte werkzaamheden aan Studio de Vito in rekening bracht, heeft Studio de Vito wel betaald. Studio de Vito heeft op haar beurt de betaalde bedragen in rekening gebracht bij Alitalia Servizi, waarop betaling door Alitalia Servizi is gevolgd.
MTM heeft Studio de Vito in rechte betrokken.
Het hof overweegt als volgt.
Dat betekent dat de door Studio de Vito geschetste vertegenwoordigingsrelatie van Alitalia Servizi met haar weinig aanleiding geeft te veronderstellen dat de in de ‘Representative Agreement’ in het leven geroepen contractuele betalingsverplichtingen op Alitalia Servizi zijn komen te rusten en niet op Studio de Vito.
Dat een volmacht ingevolge het bepaalde in artikel 3:72 Burgerlijk Wetboek eindigt met een faillissement van de volmachtgever, brengt in beginsel niet mee dat eventuele met behulp van een volmacht reeds in het leven geroepen contractuele betalingsverplichtingen eindigen.
Studio de Vito is in de kop van de “Representative Agreement” als partij aangemerkt. Daaruit kan een sterke aanwijzing worden geput dat de verplichtingen die door middel van de overeenkomst in het leven zijn geroepen Studio de Vito aangaan.
Dat aan Studio de Vito is toegevoegd dat zij optreedt voor Alitalia Servizi wijst in de richting van een vertegenwoordigingsrelatie. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat Alitalia Servizi zich rechtstreeks jegens MTM heeft willen binden, ook niet door bekrachtiging van de overeenkomst, is er onvoldoende grond om uit die toevoeging op te maken dat bedoeld was dat Studio de Vito in naam en voor rekening van Alitalia Servizi optrad. MTM behoefde dat uit die toevoeging om die reden ook niet te begrijpen.
De bepalingen in artikel 2 van de “Representative Agreement” lijken het standpunt van Studio de Vito te ondersteunen. Dat legt evenwel onvoldoende gewicht in de schaal. MTM behoefde niet te verwachten dat zij die bepalingen in de door Studio de Vito verdedigde zin moest begrijpen, nu zij haar facturen naar het adres van Studio de Vito diende te sturen. Een en ander geldt te meer vanaf het moment dat van haar werd gevraagd de facturen op naam van Studio de Vito te stellen. Het bepaalde in artikel 4.2 van de overeenkomst baat Studio de Vito al evenmin, nu deze bepaling voor Studio de Vito een eigen betalingsverplichting in het leven lijkt te roepen voor het geval MTM in verband met haar werkzaamheden op enigerlei wijze aansprakelijk wordt gehouden.
Studio de Vito heeft nog benadrukt dat de overeengekomen werkzaamheden ten behoeve van Alitalia Servizi zouden worden verricht. Daaraan komt echter geen doorslaggevende betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of Studio de Vito aan MTM moet betalen.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat Studio de Vito moet worden beschouwd als de contractspartner van MTM. Het betoog van Studio de Vito dat zij zich als borg verbonden heeft jegens MTM voor de contractuele verplichtingen van Alitalia Servizi stuit hierop af.
Gevolgtrekking moet zijn dat Studio de Vito geen succes heeft met de grieven 1 en 2.
“(…) In the event of liquidation of the Company (hof lees: Alitalia Servizi) and of MTM acting as liquidator thereof, this Agreement shall remain in full force and effect and fully applicable to MTM’s actions in its capacity as liquidator of the Company, until the liquidation has been completely finalized. The Representative fee and other fees will be due until such time.”
De stelling van Studio de Vito dat de curator in het faillissement van Alitalia Servizi alle vertegenwoordigingen heeft beëindigd is tegen die achtergrond niet precies genoeg om daaraan thans de door Studio de Vito bepleite gevolgtrekkingen te verbinden.
Studio de Vito heeft zich in dit verband nog beroepen op een stuk met opschrift “Revoca di Poteri e Conferimento di Nuova Procura” (productie 8 bij memorie van grieven), maar ook dit stuk biedt onvoldoende houvast. Op de derde pagina van dit stuk wordt verklaard dat alle vertegenwoordigingen van Alitalia Servizi met ingang van 12 januari 2009 zijn ingetrokken, maar zonder toelichting, die ontbreekt, valt daaraan niet zonder meer te ontlenen dat aan MTM niet langer vergoeding zou toekomen van de door haar ten behoeve van Alitalia Servizi verrichte werkzaamheden.
In de eerste plaats is hier vermeldenswaard dat is gesteld noch gebleken dat Studio de Vito pogingen in het werk heeft gesteld om tot beëindiging van de “Representative Agreement” te geraken, hoewel de overeenkomst daartoe in artikel 7 een voorziening bood.
Daarbij komt dat Studio de Vito onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat ten behoeve van Alitalia Servizi ook na haar faillissement relevante werkzaamheden moesten worden verricht. Het overzetten van contracten naar nieuw op te richten vennootschappen dient tot die relevante werkzaamheden te worden gerekend. Dat die werkzaamheden de boedel van Alitalia Servizi dan wel de crediteuren ten goede zouden zijn gekomen, maakt in dit verband geen relevant verschil.
Er is dus geen grond om te aanvaarden dat MTM haar werkzaamheden onmiddellijk na het faillissement van Alitalia Servizi had moeten staken.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 van de “Representative Agreement” diende Studio de Vito redelijkerwijs rekening ermee te houden dat in de fase van liquidatie van Alitalia Servizi nog werkzaamheden zouden worden verricht. Nu de stellingen van Studio de Vito niets inhouden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat MTM in dit verband met het oog op het belang van Studio de Vito redelijke grenzen heeft overschreden, is er ontoereikende grond om ermee rekening te houden dat zij wegens schending van het bepaalde in artikel 2.2 van de “Representative Agreement” jegens Studio de Vito schadeplichtig is geworden.
Daarop stuit dit betoog van Studio de Vito af.
Dat Studio de Vito pas na zo lange tijd tot de bevinding is gekomen dat posten onduidelijk zijn overtuigt niet. De toelichting van Studio de Vito op haar bezwaren biedt al evenmin veel houvast.
Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft MTM toegelicht dat zij met Studio de Vito was overeengekomen dat zij van jaar tot jaar aan fee een vast bedrag groot € 2.900,- in rekening mocht brengen. Dat bedrag was bedoeld als startvergoeding voor het enkele feit dat zij in Nederland voor Alitalia Servizi als kantoor wilde fungeren. Daarvoor behoefde zij verder geen werkzaamheden te verrichten, die mocht zij apart op uurbasis factureren. Over het takenpakket dat leidde tot die werkzaamheden hebben partijen bij gelegenheid van de totstandkoming van de overeenkomst in Parijs overleg gevoerd. Dat overleg heeft geleid tot overeenstemming over het takenpakket. Deze uiteenzetting is onvoldoende gemotiveerd bestreden door Studio de Vito.
Tegen de hierboven geschetste achtergrond is hetgeen Studio aan kritiek op een aantal posten uit de facturen heeft aangevoerd te vaag om nader onderzoek in rechte te verdienen. Het hof gaat daaraan voorbij.
Ook de grieven 5, 6, 7 en 8 stellen geen nieuwe vragen aan de orde. Zij behoeven geen afzonderlijke bespreking meer.