ECLI:NL:GHAMS:2014:3029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
200.073.896 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging voor mededelingen uit onderzoeksverslag in tuchtrechtelijk onderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2014, is een verzoek tot machtiging tot het doen van mededelingen uit een onderzoeksverslag afgewezen. De verzoekster, RCM Consultancy B.V., vertegenwoordigd door mr. A.N. Krol, had verzocht om toestemming om delen van het onderzoeksverslag te delen in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek. Dit verzoek was primair gericht op het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht die door [H] c.s. tegen haar was ingediend. De voorzitter van de Ondernemingskamer, mr. P. Ingelse, oordeelde dat de wet, specifiek artikel 2:353 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, geen uitzondering maakt voor het doen van mededelingen aan derden in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek. De voorzitter benadrukte dat de geheimhoudingsplicht van de betrokken partijen niet afdoet aan de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het onderzoeksverslag.

De voorzitter verwierp het primaire verzoek van mr. Krol, omdat de wet geen ruimte biedt voor het delen van informatie met derden in dit specifieke geval. Het subsidiaire verzoek om de 'Aanvulling op Verslag' te mogen overleggen werd eveneens afgewezen, omdat mr. Krol niet voldoende had onderbouwd hoe deze informatie zou bijdragen aan de weerlegging van de klacht. De voorzitter concludeerde dat het verzoek van mr. Krol niet kon worden ingewilligd, en dat de afwijzing van het verzoek in lijn was met de geldende wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier, en de zaak benadrukt de strikte naleving van de geheimhoudingsregels in tuchtrechtelijke procedures.

Uitspraak

beschikking
__________________________________________________________

GERECHTSHOF AMSTERDAM

VOORZITTER ONDERNEMINGSKAMER

zaaknummer: 200.073.896/05 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 30 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RCM CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Bussum,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. A.A.H.J. Huizingen
mr. W. de Jong,kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de naamloze vennootschap
MIDDLE EUROPE INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEI FONDSENBEHEER B.V.,
gevestigd te Lochem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEI MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEOF MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat:
mr. A.N. Krol, kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[I],
gevestigd te [......],
2.
[G],
wonende te [......],
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. R.C. de Molen
mr. M.R. Martin, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
e n t e g e n

3 [A],

wonende te [......],
4.
[B],
wonende te [......],
5.
[C],
wonende te [......],
6.
[D],
wonende te [......],
7.
[E],
wonende te [......],
BELANGHEBBENDEN,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen en andere personen worden als volgt aangeduid:
  • mr. A.N. Krol als mr. Krol;
  • verzoekster als RCM;
  • [H] als [H];
  • RCM en [H] tezamen als [H] c.s.;
  • verweerster sub 1 als MEI;
  • verweersters tezamen als de vennootschappen;
  • belanghebbende sub 1 en 2: tezamen als [G] c.s. en afzonderlijk als [I] en [G];
  • mr. W.G. van Hassel als mr. Van Hassel;
  • H.H. Kloos RBA als Kloos;
  • ir. W.P.M. van der Schoot als Van der Schoot.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de voorzitter van de Ondernemingskamer naar de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 10 februari 2011, 18 februari 2011, 12 augustus 2011, 3 oktober 2011 en 5 oktober 2011, 10 oktober 2011 en 14 oktober 2011 in de zaak met zaaknummers 200.073.896/01 en 02 OK, alsmede naar de beschikking van 28 februari 2012 in de met voorgaande zaak samenhangende zaak met zaaknummers 200.098.554/01 en 02 OK, en naar de beschikking van 19 mei 2014 van de voorzitter van de Ondernemingskamer in de met beide voorgaande zaken samenhangende zaak met zaaknummer 200.073.896/03 OK.
1.3
Bij de beschikking van 10 februari 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen vanaf 1 januari 2006, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, en voorts, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen - en vooralsnog voor de duur van het geding - [H] en [G] geschorst als bestuurders van de vennootschappen, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd tot bestuurder van de vennootschappen, voor zover het verweerster sub 2 betreft: met doorslaggevende stem, en bepaald dat één aandeel dat RCM houdt in MEI, één aandeel dat [G] c.s. in die vennootschap houden, alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan voormelde bestuurder.
1.4
Bij de beschikking van 18 februari 2011 heeft de Ondernemingskamer mr. Van Hassel aangewezen als onderzoeker en Kloos aangewezen als bestuurder en beheerder van aandelen, een en ander zoals bedoeld in 1.3 hiervoor.
1.5
Bij de beschikking van 3 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer de in de beschikking van 10 februari 2011 getroffen onmiddellijke voorziening welke inhoudt dat één aandeel dat RCM houdt in MEI, één aandeel dat [G] c.s. in die vennootschap houden, alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan de bij die beschikking benoemde en bij beschikking van 18 februari 2011 aangewezen bestuurder Kloos, opgeheven, en heeft de Ondernemingskamer voorts bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding bepaald, dat alle door RCM en alle door [G] c.s. gehouden aandelen in MEI alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken beheerder van aandelen.
1.6
Bij de beschikking van 5 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - Van der Schoot aangewezen als beheerder van aandelen zoals bedoeld in 1.5 hiervoor.
1.7
Het onderzoeksverslag is op 10 oktober 2011 ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd.
1.8
Het onderzoeksverslag bestaat uit twee delen, te weten het “Verslag” met 12 bijlagen, en de “Aanvulling op Verslag” met drie bijlagen. Bij de beschikking van 10 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer beslist dat het “Verslag” met de 12 bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor een ieder, en dat de “Aanvulling op Verslag” met de drie bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.9
De bij de beschikking van 10 februari 2011 getroffen onmiddellijke voorzieningen tot benoeming van de - bij de beschikking van 18 februari 2011 aangewezen - bestuurder Kloos en tot schorsing van bestuurders [H] en [G], alsmede de bij de beschikking van 3 oktober 2011 getroffen onmiddellijke voorziening tot overdracht ten titel van beheer van alle in MEI gehouden aandelen aan Van der Schoot, zijn bij beschikking van 28 februari 2012 opgeheven.
1.1
Bij de beschikking van 19 mei 2014 heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer het verzoek van [H] tot machtiging tot het doen van mededelingen uit dat deel van het hiervoor genoemde onderzoeksverslag dat niet voor een ieder, doch slechts voor belanghebbenden als bedoeld in de beschikking van 10 oktober 2011, ter inzage ligt, afgewezen.
1.11
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 4 juli 2014, heeft
mr. Krol voornoemd, niet in haar hoedanigheid van advocaat van de vennootschappen, doch voor zich, de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht
primair
haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot machtiging tot overlegging van de “Aanvulling op Verslag” (naar de Ondernemingskamer begrijpt: inclusief de drie bijlagen) in het in het verzoekschrift genoemde tuchtrechtelijke onderzoek, voor zover mogelijk met terugwerkende kracht tot 3 februari 2014,
subsidiair
haar op de voet van art. 2:353 lid 3 BW te machtigen tot overlegging van de “Aanvulling op Verslag” (naar de Ondernemingskamer begrijpt: inclusief de drie bijlagen) in het in het verzoekschrift genoemde tuchtrechtelijke onderzoek, voor zover mogelijk met terugwerkende kracht tot 3 februari 2014.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Mr. Krol heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. [H] c.s. hebben tegen
mr. Krol in haar hoedanigheid van advocaat een klacht ingediend bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (hierna: de deken). Deze klacht heeft betrekking op het optreden van mr. Krol als advocaat van de vennootschappen in deze enquêteprocedure. [H] c.s. verwijten mr. Krol onder meer, aldus mr. Krol:
  • dat zij ter terechtzitting van 19 september 2011 van de Ondernemingskamer opzettelijk onjuiste mededelingen zou hebben gedaan en ten onrechte het verzoek van [G] c.s. heeft ondersteund;
  • dat zij ten onrechte bij een brief aan de Ondernemingskamer van 5 oktober 2011 het verzoek van Kloos met betrekking tot zijn kosten van verweer heeft ondersteund, omdat toen reeds uit het onderzoek in de enquêteprocedure zou zijn gebleken dat Kloos zich aan onbehoorlijke taakvervulling zou hebben schuldig gemaakt;
  • dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte door het opstellen van overeenkomsten in verband met de overdracht van de aandelen in MEI.
Zij heeft bij haar verweerschrift tegen die klacht op 3 februari 2014 onder meer de “Aanvulling op Verslag” aan de deken overgelegd. Het onderzoek heeft een niet-openbaar karakter. Immers de deken, de Raad van Discipline en het Hof van Discipline hebben geheimhoudingsplicht en [H] c.s. kenden de “Aanvulling op Verslag” al terwijl geen andere partijen bij de klacht zijn betrokken. Het doen van mededelingen daaruit in het kader van het tuchtrechtelijke onderzoek is daarom niet te beschouwen als het doen van mededelingen als bedoeld in artikel 2:353 lid 3 BW, aldus mr. Krol. Voor zover machtiging wel is vereist, stelt mr. Krol dat overlegging ervan noodzakelijk was om haar verweer te onderbouwen dat de klacht ongegrond is en om de deken zo volledig mogelijk voor te lichten.
2.2
De voorzitter van de Ondernemingskamer stelt voorop dat het verzoek van mr. Krol betrekking heeft op dat deel van het onderzoeksverslag dat niet voor een ieder, doch slechts voor belanghebbenden als bedoeld in de beschikking van 10 oktober 2011, ter inzage ligt.
2.3
Het primair gedane verzoek van mr. Krol moet worden verworpen, reeds omdat de wet (artikel 2:353 lid 3 BW) geen uitzondering maakt voor het doen van mededelingen aan derden in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek als hier aan de orde. Dat die derden - zoals mr. Krol stelt - al op andere gronden een geheimhoudingsverplichting hebben, maakt dat niet anders. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat bij de klacht geen andere partijen dan [H] c.s. - die de inhoud van de “Aanvulling op Verslag” met bijlagen kent - en mr. Krol betrokken zijn. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat dat een zich in deze zaak toevallig voordoende omstandigheid is en dat de inhoud van een uitspraak die eventueel volgt op een tuchtrechtelijk onderzoek wel voor derden kenbaar is.
2.4
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van mr. Krol oordeelt de voorzitter van de Ondernemingskamer dat zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien wat overlegging van de “Aanvulling op Verslag” bijdraagt aan weerlegging van de gronden van de klacht.
2.5
De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van mr. Krol af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter van de Ondernemingskamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en door mr. G.C. Makkink in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.