Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
grieven 2, 3 en 4onbesproken blijven.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen twee appellanten en een geïntimeerde over de kosten van herstel van een mandelige muur. De appellanten, beiden wonend te Amsterdam, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, gewezen op 23 oktober 2013. De rechtbank had de vordering van de appellanten tot betaling van een bijdrage in de herstelkosten van de mandelige muur afgewezen, omdat volgens de rechtbank niet was aangetoond dat er een reëel en acuut gevaar van schade bestond, zoals vereist op grond van artikel 3:170 BW.
De appellanten hebben in hoger beroep vier grieven geformuleerd en vorderen dat het hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen. De geïntimeerde, die ook in Amsterdam woont, heeft de vordering betwist en verzocht het vonnis te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de rechtbank zijn vastgesteld, niet in geschil zijn en deze als uitgangspunt genomen.
De kern van het geschil betreft de vraag of de appellanten recht hebben op een bijdrage van de geïntimeerde in de kosten van het herstel van de mandelige muur. Het hof overweegt dat artikel 5:65 BW van toepassing is, dat bepaalt dat mandelige zaken op kosten van alle mede-eigenaars moeten worden vernieuwd indien nodig. Het hof concludeert dat de fundering van de mandelige muur vernieuwd moest worden, en dat de appellanten niet verweten kan worden dat zij zonder medewerking van de geïntimeerde tot herstel zijn overgegaan.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door beide partijen over de benoeming van deskundigen, die moeten worden ingeschakeld om de hoogte van de herstelkosten vast te stellen. Het hof heeft partijen ook aangespoord om te overleggen over een mogelijke minnelijke regeling. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.