ECLI:NL:GHAMS:2014:2986
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing of vermindering van dwangsom in het kader van teruglevering van bedrijfspand
In deze zaak heeft [appellant] op 9 december 2013 een vordering ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam, waarin hij verzocht om de dwangsom die eerder was opgelegd in een arrest van 8 oktober 2013 op te heffen of te verminderen. Deze dwangsom was opgelegd in het kader van een eerdere uitspraak waarin [appellant] was veroordeeld tot medewerking aan de teruglevering van een bedrijfspand aan [geïntimeerde], tegen terugbetaling van de koopsom van € 420.000,--. De vordering van [appellant] was gebaseerd op de stelling dat hij in financiële onmogelijkheid verkeerde om aan de veroordeling te voldoen. Tijdens de zitting op 5 juni 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij financieel niet in staat is om te voldoen aan de veroordeling. De door hem overgelegde documenten, waaronder een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en een afwijzing van een hypotheekaanvraag, werden door [geïntimeerde] betwist. Het hof oordeelde dat de stukken niet voldoende onderbouwden dat [appellant] in de onmogelijkheid verkeert om het pand terug te nemen en de koopsom te betalen. Het hof heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [appellant] tot opheffing of vermindering van de dwangsom moeten worden afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij niet aan de veroordeling kan voldoen.
De uitspraak van het hof is gedaan door de meervoudige burgerlijke kamer en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2014. [appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 2.682,-- voor salaris, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.