ECLI:NL:GHAMS:2014:2983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
200.137.096-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notarissen inzake afwikkeling erfenis

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de overledene, een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen de notarissen die betrokken waren bij de afwikkeling van de erfenis van haar moeder. Klaagster is van mening dat de notarissen verwijtbaar hebben gehandeld, met name door een trage behandeling van de nalatenschap en het niet tijdig indienen van belastingaangiften. De kamer voor het notariaat in Den Haag heeft op 16 oktober 2013 de klacht van klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de behandeling van de zaak op 15 mei 2014 heeft klaagster haar standpunt toegelicht, waarbij zij negen klachtonderdelen heeft gepresenteerd. Deze omvatten onder andere de slechte communicatie vanuit het notariskantoor, het niet tijdig indienen van belastingaangiften, en een excessief hoge declaratie. De notarissen hebben verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

Het hof heeft de stukken van het geding bestudeerd en is van oordeel dat de kamer in haar beslissing terecht heeft geoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de notarissen niet nalatig of traag hebben gehandeld en dat de aanvankelijk aan hen verstrekte opdracht beperkt was. De beslissing van de kamer is door het hof bevestigd, waarbij het hof zich verenigt met de overwegingen van de kamer. De klacht van klaagster is derhalve ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.137.096/01 NOT
nummer eerste aanleg : 13-01
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 juli 2014
inzake
[naam],
wonend te [gemeente],
appellante,
tegen:
1. [naam 1],
notaris te [gemeente],
2. [naam 2],
kandidaat-notaris te [gemeente]
3. [naam 3]
kandidaat-notaris te [gemeente],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellante (hierna: klaagster) is bij een op 13 november 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 16 oktober 2013, waarbij de kamer klaagster
niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht voor zover het betreft de klacht over de hoogte van de declaratie en voor het overige de klacht ten aanzien van de notaris en beide kandidaat-notarissen (hierna gezamenlijk: de notarissen) op alle gronden ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van klaagster is op 18 november 2013 een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van de notarissen is op 16 december 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 mei 2014. Klaagster alsmede de kandidaat-notarissen [naam 3] en [naam 2] (tevens als gemachtigden voor notaris [naam 1]) zijn verschenen. Klaagster en kandidaat-notaris [naam 3] hebben het woord gevoerd; beiden aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster is van mening dat de notarissen tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld met betrekking tot de afwikkeling van de erfenis van haar moeder. De klacht bestaat uit de volgende negen klachtonderdelen.
De trage behandeling van de nalatenschap en de belastingaangiften.
Het laten verlopen van de termijnen voor het doen van de belastingaangiften, met als gevolg een boete van de Belastingdienst voor het te laat doen van aangifte.
De aangifte inkomstenbelasting is verzorgd door [fiscaal adviesbureau] (hierna: [fiscaal adviesbureau]) terwijl niet vooraf aan klaagster toestemming is gevraagd voor de inschakeling van dit kantoor.
De slechte communicatie vanuit het notariskantoor naar klaagster.
De slechte informatieverwerking.
Het slechte dossierbeheer: het is meermalen voorgekomen dat klaagster stukken informatie heeft aangeleverd terwijl de notarissen stelden dat de stukken niet zijn ontvangen.
De excessief hoge declaratie die niet in verhouding staat tot de omvang van de nalatenschap/aanslag erfbelasting. Daarnaast zijn ten aanzien van de belastingaangiften zowel de kosten van [fiscaal adviesbureau] als van het notariskantoor zelf doorberekend en was het uurtarief van [naam 2] beduidend hoger dan het uurtarief van [naam 3].
Het niet inhoudelijk ingaan op de klachten.
Het klaagster ten onrechte sommeren en aanmanen om de nota van de notarissen te betalen en daarvoor een gerechtsdeurwaarder inschakelen.
4.2.
Klaagster heeft verzocht de nota van de notarissen ad € 4.952,19 nietig te verklaren en de door haar gestelde schade van € 2.160,00 + € 423,00 + € 19.734,00 door de notarissen te laten vergoeden.

5.Het standpunt van de notarissen

De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd waarop bij de beoordeling van de klacht – voor zover relevant – zal worden ingegaan.

6.De beoordeling

6.1.
Het hof is van oordeel dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen tegen de notarissen dan die vervat in de beslissing van de kamer. De notarissen hebben tegenover de stellingen van klaagster afdoende uiteengezet wat de gang van zaken is geweest en naar het oordeel van het hof rechtvaardigt hetgeen omtrent de werkzaamheden van de notarissen is gebleken niet de conclusie dat zij zodanig nalatig of traag hebben gehandeld of slecht hebben gecommuniceerd dat hen daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De aanvankelijk aan de notarissen verstrekte opdracht in januari 2011 beperkte zich tot de afgifte van een verklaring van erfrecht en het opstellen van een akte afgifte legaat. Voldoende aannemelijk is geworden dat pas medio juli 2011 daarnaast ook opdracht is gegeven om de aangiften voor de inkomstenbelasting 2010 en de erfbelasting inzake de nalatenschap van klaagsters moeder te verzorgen. Bij brief van 29 juli 2011 is toen een daarop geënte vragenlijst aan klaagster toegezonden en om stukken gevraagd die nodig zijn voor het opstellen van de aangiften. Klaagster heeft geen feiten en of omstandigheden gesteld waaruit zij redelijkerwijs heeft kunnen afleiden dat de notarissen een opdracht tot het doen van aangiften op een eerder moment hebben aanvaard. Het hof verenigt zich verder met de beslissing van de kamer en maakt die tot de zijne.
6.2.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten behandeling blijven omdat het niet kan leiden tot een andere beslissing.
6.3.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J. Blokland en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 juli 2014 door de rolraadsheer.