Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen was vastgesteld. De man, die in 1991 met de vrouw was gehuwd, verzocht om de bijdrage op nihil te stellen, omdat hij van mening was dat de eerdere beschikking van 9 september 2009 niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. De rechtbank had destijds een bijdrage van € 137,- per kind per maand vastgesteld, maar de man stelde dat hij vanaf het begin geen draagkracht had om deze bijdrage te betalen. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie was verslechterd door schulden en een dalend inkomen uit zijn hoveniersbedrijf.
Tijdens de zitting in hoger beroep werd duidelijk dat de man in de jaren 2009 tot en met 2012 op bijstandsniveau leefde en dat hij geen middelen had om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen. Het hof oordeelde dat de beschikking van 9 september 2009 vanaf de aanvang niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat de rechtbank was uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en stelde de bijdrage voor de kinderen met terugwerkende kracht op nihil, met de bepaling dat de man alleen het bedrag dat hij daadwerkelijk had betaald of dat op hem was verhaald, diende te voldoen.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet langer verplicht is om alimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie en de onjuistheid van de eerdere beschikking. De vrouw en de kinderen werden niet verplicht om bedragen terug te betalen die eerder door de man waren betaald, gezien hun behoefte aan de ontvangen bijdragen. De proceskosten werden niet aan de man opgelegd, gezien de aard van de procedure.