De ingangsdatum van de bij de bestreden beschikking bepaalde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen (12 juni 2013) wordt niet betwist en staat derhalve vast. Voorts staat vast dat de op 1 april 2013 in werking getreden richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen voor de berekening van kinderalimentatie van toepassing zijn. De aanbevelingen die per die datum in werking zijn getreden, zullen worden toegepast bij wijzigingen die zich na 1 april 2013 voordoen dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld.
Het hof zal de behoefte van de kinderen alsnog bepalen en daarbij overeenkomstig voormelde richtlijnen uitgaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt en op basis daarvan de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vaststellen. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
Het hof stelt voorop dat het netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving of het huwelijk, waarop ook de NIBUD‑tabellen zijn gebaseerd, het uitgangspunt vormt bij het bepalen van de behoefte van een minderjarige. In aanmerking genomen dat partijen in juli 2011 uiteen zijn gegaan, dient in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen voorafgaand aan de beëindiging van de samenleving tot uitgangspunt te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van de kinderen. Wanneer het netto inkomen van één van de ouders na de (echt)scheiding het voormalige netto besteedbaar gezinsinkomen overschrijdt, is dat hogere inkomen van die ouder de maatstaf voor de bepaling van de kosten van de kinderen, nu die verhoging, indien het huwelijk of de samenleving zou hebben voortgeduurd, ook een positieve invloed zou hebben gehad op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven.
Voor zover de man stelt dat moet worden uitgegaan van zijn lage inkomen uit WW‑uitkeringen, gaat het hof aan die stelling voorbij. Bepalend is immers hetgeen voorafgaand aan de beëindiging van de samenleving van partijen normaliter aan de kinderen werd uitgegeven. Aan de man is eerst met ingang van 1 mei 2011, kort vóór het uiteengaan van partijen, een WW‑uitkering toegekend. Anders dan van de man mag worden gevergd, heeft hij tegenover voormelde stellingen van de vrouw onvoldoende onderbouwd dat hij tijdens de samenleving van partijen steeds een laag inkomen heeft gehad en dat hij slechts gedurende korte tijd een hoger salaris heeft genoten. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt welk inkomen hij vóór zijn dienstverband bij [bedrijf 1] heeft genoten. Gelet op het voorgaande heeft de man de stelling van de vrouw dat het bruto gezinsinkomen tijdens het huwelijk van partijen gemiddeld € 3.000,- per maand beliep, onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Blijkens de door de man in het geding gebrachte jaaropgave over 2013 en salarisspecificaties over de maanden januari en februari 2014 overschrijdt zijn huidige bruto inkomen voormeld bruto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof dat hogere inkomen van de man tot uitgangspunt nemen voor de bepaling van de behoefte van de kinderen. Anders dan de vrouw betoogt, dient haar inkomen overeenkomstig de geldende richtlijnen buiten beschouwing te blijven. Gelet op de ingangsdatum van de alimentatieverplichting ten behoeve van de kinderen zal het hof voor de bepaling van het netto inkomen van de man uitgaan van het fiscaal loon vermeld in de jaaropgave over 2013, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedroeg in 2013 € 2.918,- per maand.
Vaststaat dat partijen ten tijde van hun samenleving geen recht hadden op kindgebonden budget. Gelet op de voor 2013 geldende Tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ bedraagt de bij voormeld netto besteedbaar inkomen behorende behoefte van de kinderen € 654,- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt, zoals hiervoor onder 2.4 vermeld, in mindering te worden gebracht, zodat een behoefte resteert van € 525,- per maand.