Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 5.769 -/-
€ 876 -/-
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [A], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 9.874 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 56.811. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep was de centrale vraag of de panden van belanghebbende moeten worden gerekend tot de rendementsgrondslag van box 3, zoals de inspecteur voorstelt, of dat de opbrengst van de verhuur van deze panden als winst uit onderneming moet worden aangemerkt, hetgeen belanghebbende betoogt. Het Hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de werkzaamheden van belanghebbende niet wezenlijk verschillen van die van een particuliere belegger. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het bezit en beheer van enkele panden in beginsel niet als een onderneming kan worden aangemerkt, tenzij de activiteiten aanzienlijk meer omvatten dan normaal vermogensbeheer.
Het Hof heeft geoordeeld dat de panden als particulier beleggingsobject moeten worden beschouwd en dat de inspecteur de panden terecht tot de rendementsgrondslag van box 3 heeft gerekend. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De proceskosten zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen.