ECLI:NL:GHAMS:2014:2749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
200.101.229-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige in een complexe echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, en de man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, waren verwikkeld in een conflict over de zorg voor hun kind. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 28 november 2013, waarin de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van het kind. De Raad had geadviseerd dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man zou zijn, en dat er een co-ouderschapsregeling zou worden ingesteld. De vrouw had echter bezwaar gemaakt tegen dit advies en verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen.

Tijdens de zitting op 26 maart 2014 werd duidelijk dat er een ondertoezichtstelling van het kind was, en dat er vermoedens waren van seksueel misbruik door de man, wat leidde tot een aangifte door de vrouw. Deze aangifte werd later geseponeerd. Het hof oordeelde dat de situatie tussen de ouders verstoord was, maar dat het in het belang van het kind was om contact met beide ouders te behouden. Het hof besloot om de zaak aan te houden en partijen te verwijzen naar een instantie voor relatie- en gezinstherapie, met de verplichting om zich aan de aanwijzingen van de betrokken hulpverleners te houden.

De voorlopige zorgregeling werd vastgesteld, waarbij de man het kind in de ene week op bepaalde dagen bij zich zou hebben, en in de andere week op andere dagen. Het hof benadrukte dat de Raad voor de Kinderbescherming de regeling kon aanpassen indien nodig. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2014, en de behandeling van de zaak werd pro forma aangehouden tot 7 december 2014, waarbij partijen moesten rapporteren over de voortgang van de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 27 mei 2014
Zaaknummer: 200.101.229/01
Zaaknummer eerste aanleg: 484845/FARK 11-2056
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N. van den Berg te Ede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna opnieuw respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hieromtrent is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 28 november 2013. Bij die beschikking is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de Raad) verzocht onderzoek te verrichten naar de volgende vragen:
  • Is eenhoofdig gezag, zoals door de man verzocht, in het belang van [minderjarige]?
  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [minderjarige]?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel omgang met de niet-verzorgende ouder is het meest in het belang van [minderjarige]?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van [minderjarige], vorm gegeven te worden?
De behandeling van de zaak is in dit verband aangehouden.
1.3.
De vrouw heeft op 20 december 2013 een verweerschrift ingediend waarbij zij ook haar verzoek in principaal hoger beroep heeft aangevuld.
1.4.
Op 28 februari 2014 heeft de Raad een raadsrapport van 25 februari 2014 aan het hof doen toekomen.
1.5.
De vrouw heeft op 11 en 12 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De man heeft op 14 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het hof heeft op 24 maart 2014 een brief van de Raad ontvangen.
1.8.
De behandeling van de zaak is op 26 maart 2014 ter terechtzitting voortgezet, alwaar zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [A] en mevrouw [B], vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Gelderland, regio West-Veluwe (hierna: BJZ);
- de heer [C], vertegenwoordiger van de Raad.
1.9.
Na de behandeling ter terechtzitting van 26 maart 2014 heeft de vrouw bij brief van 9 april 2014 verzocht om heropening van de behandeling en een nader stuk ingediend. De man heeft hierop bij faxbericht van 10 april 2014 gereageerd en een nader stuk ingediend. De Raad heeft bij brief van 10 april 2014 eveneens gereageerd op het verzoek van de vrouw en nadere stukken ingediend.
1.10.
Het hof heeft op 28 april 2014 een e-mailbericht ontvangen van het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Oost-Nederland.

2.Verdere feiten

2.1.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is op 18 februari 2014 verlengd voor de duur van een jaar.
2.3.
BJZ heeft de vrouw op 27 februari 2014 en op 4 maart 2014 een schriftelijke aanwijzing gegeven.
2.2.
De vrouw heeft aangifte gedaan tegen de man wegens vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige] door de man. Deze zaak is voor wat betreft de man, blijkens voornoemd emailbericht van het Openbaar Ministerie, op 28 april 2014 geseponeerd, omdat hij ten onechte als verdachte is aangemerkt.

3.Het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw is;
  • de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald:
o de man zal [minderjarige] in de ene week van donderdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur alsmede de daaropvolgende zondag van 18.00 uur tot maandag 18.00 uur bij zich hebben en in de andere week van donderdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
o de man onderscheidenlijk de vrouw zal in totaal vier weken per jaar de vakantie met [minderjarige] doorbrengen, en wel twee aaneengesloten weken gedurende de zomer(school)vakantie, één week daarvóór en één week daarna, met dien verstande dat partijen elk jaar in de eerste twee weken van januari concrete afspraken met elkaar zullen maken over de invulling van deze regeling;
o de ouder bij wie [minderjarige] in het kader van deze regeling verblijft, zal haar naar de andere ouder brengen;
o [minderjarige] zal haar eigen verjaardag in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man doorbrengen, en wel van [datum] – naar het hof begrijpt – 2011 18.00 uur tot [datum] 2011 10.00 uur, terwijl de verjaardag van de vrouw onderscheidenlijk de man op gelijke wijze bij de jarige ouder zal worden doorgebracht;
o [minderjarige] zal van 13.00 uur op de verjaardag zelf tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de jarige grootouder zijn;
  • bepaald dat de ouder bij wie [minderjarige] in het kader van deze regeling verblijft vóór de overdracht van het kind aan de andere ouder middels het daarvoor bedoelde Google-account informatie zal verschaffen omtrent de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige];
  • bepaald dat de ouder met wie [minderjarige] langer dan één dag elders dan in de woonplaats verblijft voorafgaande aan dat verblijf het verblijfadres aan de andere ouder bekend zal maken middels het Google-account.
2.2.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en, naar zij ter zitting van 28 november 2013 heeft verklaard, onder intrekking van haar eerdere in hoger beroep gedane verzoeken, laatstelijk na aanvulling van haar verzoek – samengevat weergegeven – verzocht:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen;
  • haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten;
  • te bepalen dat [minderjarige] naar één peuterspeelzaal zal gaan, te weten [naam] te [plaats], drie dagdelen per week, te weten maandagochtend, dinsdagmiddag en donderdagmiddag;
  • de volgende zorgregeling tussen [minderjarige] en de man te bepalen:
o totdat [minderjarige] vier jaar zal zijn en naar de basisschool zal gaan: in de
even wekenzal de vrouw [minderjarige] op zaterdagochtend om 10.00 uur naar [plaats] brengen (overdrachtsplek winkelcentrum op de [adres], pleintje bij supermarkt C1000); de man zal [minderjarige] op maandagochtend om 8.45 uur naar de peuterspeelzaal [naam] te [plaats] brengen (een alternatief is dat de man [minderjarige] op zondagavond om 19.00 uur terug zal brengen bij de receptie van de [naam]); in de
oneven wekenzal de man [minderjarige] op maandag om 12.00 uur bij de peuterspeelzaal [naam] te [plaats] ophalen en haar op dinsdagmiddag om 13.00 uur naar de peuterspeelzaal [naam] te [plaats] brengen; voorts mag [minderjarige] tussendoor altijd met de man bellen of skypen;
o vanaf het tijdstip dat [minderjarige] naar de basisschool zal gaan: in de
even wekenzal de man [minderjarige] op woensdag om 12.15 uur uit school halen en haar om 17.00 uur weer terugbrengen; in de
oneven wekenzal de man [minderjarige] op vrijdag om 12.00 uur uit school halen en haar op zondagavond om 17.00 uur weer terugbrengen.
  • te bepalen dat de overdrachtsplekken tijdens vakanties van de peuterspeelzaal zullen plaatsvinden bij de receptie van de [naam] te [plaats] ([adres]) en bij het politiebureau te [plaats]; de ouder bij wie [minderjarige] verblijft, zal haar naar de andere ouder brengen;
  • te bepalen dat partijen elkaar informeren over [minderjarige] via het Google‑account voordat de overdracht plaatsvindt, zoals bepaald – naar het hof begrijpt – in de bestreden beschikking;
  • te bepalen dat de man een psychologisch onderzoek zal ondergaan;
  • te bepalen dat de verjaardag van [minderjarige] op [datum] in de even jaren bij de man zal plaatsvinden en in de oneven jaren bij de vrouw (ingaande [datum] om 19.00 uur tot [datum] 10.00 uur);
  • te bepalen dat [minderjarige] op Eerste kerstdag in de oneven jaren bij de vrouw zal zijn en in de even jaren bij de man (avond ervoor om 19.00 uur tot Tweede kerstdag 10.00 uur) en dat [minderjarige] op Tweede kerstdag in de even jaren bij de vrouw zal zijn en in de oneven jaren bij de man;
  • te bepalen dat [minderjarige] met Oud & Nieuw (31 december en 1 januari) in de oneven jaren bij de vrouw zal zijn en in de even jaren bij de man;
  • te bepalen dat de overige feestdagen om en om eerlijk verdeeld worden (Pasen en Pinksteren);
  • te bepalen dat de man het verblijfadres van [minderjarige] in [land] aan de vrouw zal geven en haar op de hoogte zal stellen wanneer [minderjarige] daar verblijft;
  • te bepalen dat de man een voorlopige financiële bijdrage zal leveren aan de opvoeding en verzorging van [minderjarige] (o.a. peuterspeelzaalkosten etc.) van € 250,- per maand;
  • te bepalen dat ieders netwerk via de Eigen Kracht Conferentie zal worden ingeschakeld;
  • te bepalen dat zal worden gestart met gesprekken tussen partijen over de basisvoorwaarden voor een goede en bij haar ontwikkeling passende opvoeding en verzorging van [minderjarige] met behulp van de mediator, zodra het onderzoek naar waar [minderjarige] naar school zal gaan, dan wel het onderzoek naar de basisvoorwaarden is afgerond;
  • te bepalen dat er hulp van de gezinsvoogd zal zijn bij de feitelijke vaststelling en uitvoering van de afspraken;
2.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw niet‑ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, na wijziging van zijn verzoek naar aanleiding van het raadadvies van 25 februari 2014 en met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
  • hem alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten, subsidiair de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen;
  • een omgangsregeling, dan wel zorgregeling, vast te stellen inhoudende:
o [minderjarige] verblijft in de ene week van vrijdag (ophalen uit school, of bij de man) tot zondag 17.00 uur bij de vrouw;
o [minderjarige] verblijft in de andere week op woensdag (ophalen uit school of bij de man) tot 17.00 uur bij de vrouw;
o de vrouw haalt en brengt [minderjarige];
o de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij Kerst en Oud & Nieuw alternerend worden gevierd in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man en Oud & Nieuw precies gespiegeld, alsmede;
in de zomervakantie drie aaneengesloten weken afwisselend in de even jaren de eerste drie weken bij de man en de tweede helft bij de vrouw en het jaar daarop andersom, enzovoorts; de korte vakanties (herfst en voorjaar) alternerend een week bij de ene of een week bij de andere ouder en de meivakantie te delen (50/50);
met betrekking tot de overige feestdagen (Pasen en Pinksteren) te bepalen dat [minderjarige] in de oneven jaren de eerste dag van deze feestdagen bij de vrouw en de tweede dag bij de man zal verblijven en in de even jaren de eerste dag van deze feestdagen bij de man en de tweede dag bij de vrouw.
2.4.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen.

4.Verdere beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw in de onder 1.9 genoemde brief heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om de behandeling van de zaak te heropenen zoals door de vrouw is verzocht. Nu gebleken is dat de strafzaak tegen de man is geseponeerd omdat hij volgens het Openbaar Ministerie ten onrechte als verdachte is aangemerkt, is er geen aanleiding tot het doen van onderzoek naar eventuele contacten tussen de Raad van de Kinderbescherming en de politie of justitie in de aanloop naar de zitting van 26 maart 2014.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de man, dan wel de vrouw, in het belang van [minderjarige] alleen met het gezag dient te worden belast, alsmede over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorgregeling.
4.3.
Uit het raadsrapport van 25 februari 2014 komt naar voren dat de Raad beide ouders als capabele opvoeders ziet, dat zij een eenzelfde lijn lijken te hanteren in de opvoedsituatie en dat de opvoedsituatie vanuit psycho-diagnostisch onderzoek bij beide ouders veilig is gebleken. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats heeft de Raad zijn advies ter zitting in hoger beroep van 26 maart 2014 aangescherpt en heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats ook gedurende de het strafrechtelijk onderzoek tegen de man en de eventuele vervolging van de man bij hem te bepalen. Volgens de Raad onderschrijft de man meer dan de vrouw het belang dat beide ouders een belangrijke plaats innemen in het leven van [minderjarige]. De Raad acht de man beter dan de vrouw in staat om hieraan ook invulling te geven zonder [minderjarige] te belasten met emoties. Uit het raadsrapport blijkt verder dat de Raad eenhoofdig gezag niet in het belang acht van [minderjarige]. De strijd zal volgens de Raad ingeval van eenhoofdig gezag niet eindigen. De ondertoezichtstelling kan voorkomen dat [minderjarige] klem of verloren raakt en het is en blijft een plicht van de ouders om zich tot het uiterste in te spannen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid te nemen voor het belang van het welzijn van [minderjarige], aldus de Raad. Omdat dit de meest vertrouwde zorgregeling is voor [minderjarige] adviseert de Raad dat de co-ouderschapsregeling op korte termijn hersteld wordt totdat duidelijk is of de man al dan niet veroordeeld wordt. [minderjarige] heeft met beide ouders een sterke band en het is volgens de Raad van belang dat zij regelmatig en intensief contact heeft met de ouder bij wie zij niet haar hoofdverblijfplaats heeft. De Raad adviseert verder om voor beide ouders een veiligheidsplan op te stellen, ouders dienen zich op korte termijn aan te melden voor forensische mediation en vanuit de ondertoezichtstelling dient toezicht en aansturing plaats te vinden om de ontwikkeling van [minderjarige] veilig te stellen.
4.4.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep van 26 maart 2014 – kort gezegd – meegedeeld dat zij zich niet kan vinden in het advies van de Raad.
4.5.
De man heeft ter zitting in hoger beroep van 26 maart 2014 – kort gezegd – verklaard dat hij het eens is met het advies van de Raad, voor zover dit ziet op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorgregeling.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep op 26 maart 2014 is gebleken dat de situatie na de tussenbeschikking van dit hof van 28 november 2013 verslechterd is. De vrouw heeft op 19 december 2013 aangifte gedaan wegens het vermoeden van door de man gepleegd seksueel misbruik van [minderjarige]. Deze aangifte is op 8 januari 2014 afgerond. Uit het onder 1.10 genoemde emailbericht van het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Oost-Nederland, blijkt dat de zaak tegen de man op 28 april 2014 is geseponeerd, omdat de man ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Op 27 februari 2014 heeft BJZ de vrouw een schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat zij niet wilde meewerken aan een verblijf van [minderjarige] bij de man gedurende het weekend. Op 11 maart 2014 is door BJZ een veiligheidsplan opgesteld. Hieruit blijkt onder meer dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie van de man volgens BJZ met toezicht van de ouders van de man voldoende gewaarborgd is en dat de omgang als volgt zal worden opgebouwd: om het weekend brengt de vrouw [minderjarige] op vrijdag om 09.45 uur naar de [naam]. De man en zijn ouders halen [minderjarige] daar vervolgens om 10.00 uur op en brengen [minderjarige] op de maandag daarop naar de peuterspeelzaal in [plaats]. BJZ heeft ter zitting in hoger beroep van 26 maart 2014 toegelicht dat het veiligheidsplan ertoe dient om de omgang tussen de man en [minderjarige] uit te breiden en dat uiteindelijk wordt toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling. Omdat de vrouw weigerde mee te werken aan voornoemde uitbreiding van de omgang heeft BJZ haar op 24 maart 2014 opnieuw een schriftelijke aanwijzing gegeven.
Partijen hebben ter zitting verklaard in het belang van [minderjarige] hun onderlinge communicatie op gang te willen brengen en te willen verbeteren. Partijen zien in dat, gelet op de ernst van de zaak en hun verhouding die in vergaande mate verstoord is, professionele begeleiding in dit kader noodzakelijk is. Ter zitting in hoger beroep van 26 maart 2014 is in dit verband de mogelijkheid van verwijzing van partijen naar het [naam] in [plaats] aan de orde gekomen. Partijen hebben toen beiden aangegeven dat zij hier welwillend tegenover staan en hebben zich beiden bereid verklaard hieraan mee te werken. Zoals het hof ter zitting ook al heeft aangekondigd, zal het hof partijen, alvorens een eindbeslissing te nemen, verwijzen naar het [naam]. Met partijen is besproken dat dit met zich meebrengt dat zij, gedurende het traject bij het [naam], hun procedure(s) dienen te bevriezen.
4.7.
Bij de huidige stand van zaken, waarbij ook [minderjarige] betrokken zal worden in het onderzoek door het [naam], ziet het hof onvoldoende aanleiding om een onderzoek van [minderjarige] door het Wilhelmina Kinderziekenhuis te gelasten, zoals door de vrouw ter zitting naar voren gebracht.
4.8.
Nu partijen zich hebben gecommitteerd aan het traject bij het [naam], acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] thans verstrekkende beslissingen te nemen, zoals het bepalen van eenhoofdig gezag of een wijziging van haar hoofdverblijfplaats. Evenmin ziet het hof aanleiding tot hervatting van het co-ouderschap, gezien de vergaand verstoorde verhoudingen tussen partijen en hun inmiddels diepgewortelde onderlinge wantrouwen. Wel dient onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de man met onmiddellijke ingang te worden hervat. Het hof zal daarom voor de tussenliggende periode en totdat nader wordt beslist een voorlopige zorgregeling bepalen conform de in de bestreden beschikking vastgelegde basisregeling. Het hof zal daarbij tevens bepalen dat, indien BJZ tot het oordeel mocht komen dat deze regeling onvoldoende tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige], BJZ deze regeling kan uitbreiden dan wel kan inperken of schorsen. Het hof draagt voorts aan BJZ op te bepalen op welke wijze het halen en brengen dient te geschieden. Partijen dienen zich aan de aanwijzingen van BJZ te houden. In verband hiermee zal het hof bepalen dat de regeling voor het eerst plaats zal vinden op donderdag 5 juni 2014.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen naar het [naam] in [plaats] voor relatie- en gezinstherapie, met dien verstande dat partijen beiden hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door hen bij het [naam] te doorlopen traject en zich dienen te houden aan – en te gedragen volgens – de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het [naam];
draagt partijen op om zich binnen vier weken na het wijzen van deze beschikking aan te melden bij het [naam];
bepaalt als voorlopige zorgregeling, met ingang van donderdag 5 juni 2014, dat de man [minderjarige] in de ene week van donderdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur alsmede de daaropvolgende zondag van 18.00 uur tot maandag 18.00 uur bij zich zal hebben en in de andere week van donderdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, met dien verstande dat BJZ deze omgangsregeling kan uitbreiden of beperken dan wel schorsen in voege als in rechtsoverweging 4.8. vermeld, en dat partijen zich met betrekking tot het halen en brengen dienen te houden aan hetgeen BJZ hieromtrent zal bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot
zondag 7 december 2014en draagt partijen op om een week vóór die datum het hof schriftelijk te berichten over de stand van zaken en over de eventueel gewenste wijze van voortprocederen, onder overlegging van een afschrift van dit bericht aan de andere partij, de Raad en BJZ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A.R. Sturhoofd en J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.