ECLI:NL:GHAMS:2014:2719

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
200.136.500-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van aansprakelijkheid bij creditcardovereenkomst tussen echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor een schuld die voortvloeide uit een creditcardovereenkomst met International Card Services B.V. (ICS). [appellante] had samen met haar ex-echtgenoot [X] een creditcardovereenkomst, waarbij [X] de hoofdcard had en [appellante] een extra card. Na de echtscheiding en het faillissement van [X] vorderde ICS betaling van een bedrag van € 8.559,04, dat door [X] was besteed na de echtscheiding. Het hof oordeelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de ondertekening van het aanvraagformulier voor de extra card door beide partijen en dat [appellante] hoofdelijk aansprakelijk is voor de uitgaven die met de creditcards zijn gedaan. Het hof wijst de grieven van [appellante] af, onder andere omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de extra card was opgezegd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer hof : 200.136.500/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 430768 \ CV 13-645
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juli 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat:
mr. J. de Haante Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. E.H.J. Slagerte Amsterdam.
Partijen zullen hierna [appellante] en ICS worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 20 september 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, afdeling Privaatrecht, sectie Kanton, locatie
Alkmaar (verder: de kantonrechter) van 3 juli 2013, onder voornoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen ICS als eiseres en onder anderen [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken gewisseld:
  • memorie van grieven, met producties;
  • akte overlegging producties aan de zijde van [appellante];
  • memorie van antwoord, met producties;
  • akte uitlating producties aan de zijde van ICS;
  • akte aan de zijde van [appellante];
  • akte aan de zijde van ICS.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vordering van ICS zal afwijzen, met veroordeling van ICS in de proceskosten van beide instanties.
ICS heeft geconcludeerd, zakelijk, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, nakosten daaronder begrepen.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder het kopje “De feiten” onder 2 tot en met 4 een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Met de grieven 1 en 2 komt [appellante] op tegen de vaststelling van die feiten. Het hof ziet hierin aanleiding de feiten opnieuw - als volgt - vast te stellen.
( i) [appellante] is op 12 mei 1989 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met [X] (hierna: [X]). Nadat omstreeks juni 2010 [X] en [appellante] feitelijk uit elkaar waren gegaan, is hun huwelijk op 20 april 2012 ontbonden doordat op die dag de echtscheidingsbeschikking van 5 januari 2012 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Helder is ingeschreven.
(ii) [X], die uit hoofde van een overeenkomst met ICS in het bezit was van een creditcard (hierna: hoofdcard), heeft op 24 mei 2006 ten behoeve van [appellante] een zogenoemde partnercard (hierna ook wel: extra card) aangevraagd. ICS heeft hiertoe een zogenoemd Aanvraagformulier Extra Fortis à la Carte Visa Card aan [X] toegezonden. Op dit aanvraagformulier, waarop de gegevens van [X] als houder van de hoofdcard reeds waren voorgedrukt, zijn de gegevens van [appellante] handmatig ingevuld. Het aanvraagformulier is ondertekend door zowel [X] als [appellante].
(iii) Na retourzending van voornoemd ingevulde en ondertekende aanvraagformulier heeft ICS een extra card aan [appellante] toegezonden. In de daarbij begeleidende brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…) De overeenkomst komt tot stand zoals in de Algemene Voorwaarden beschreven. (…)”
[appellante] heeft met deze extra card gedurende enige tijd geldopnames gedaan en bestedingen verricht.
(iv) Artikel 2.1 van de algemene voorwaarden die ICS bij overeenkomsten als onder (ii) bedoeld hanteert luidt als volgt:
“(…) De Card-houder verklaart zich akkoord met de Overeenkomst en de Overeenkomst komt tot stand op de eerste van de volgende momenten
a het deblokkeren van de Card door de Card-houder,
b het eerste gebruik van de Card als betaalmiddel of voor contant geldopname door de Card-houder,
c de eerste betaling door de Card-houder aan ICS, of
d ieder moment waarop de Card-houder zich akkoord verklaart met de Overeenkomst. (…)”
( v) Artikel 7.1 van de algemene voorwaarden die ICS bij overeenkomsten als onder (ii) bedoeld hanteert luidt als volgt:
“Artikel 7 Extra Card
7.1.
Indien ICS op verzoek van de houder van een Hoofd Card één of meer Extra Cards uitgeeft, dan is daarop de Overeenkomst(kort gezegd: de overeenkomst tussen [X] en ICS; hof)
van toepassing. Dit betekent dat de houder van een Hoofd Card terzake van de Extra Card(s) op gelijke wijze gebonden is aan de Overeenkomst als terzake van de Card. De houders van Extra Card(s) en Hoofd Card zijn over en weer hoofdelijk aansprakelijk voor ieder gebruik van de Extra Card(s) en de Hoofd Card.”
(vi) [X] is op enig moment in staat van faillissement verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding van 7 februari 2013 heeft ICS gevorderd [appellante] en [X] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 8.559,04, vermeerderd met rente van 15 % per jaar, althans de wettelijke rente, over € 7.085,42 vanaf 1 februari 2013 tot aan de voldoening, met hoofdelijke veroordeling in de proceskosten, met nakosten.
3.2.
Nadat [X] niet was verschenen en [appellante] verweer had gevoerd tegen de vordering heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis [X] en [appellante] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan ICS van een bedrag van € 7.973,18, te vermeerderen met rente van 15 % per jaar over € 7.085,42 vanaf 1 februari 2013 tot de dag van betaling en de proceskosten, daaronder begrepen nakosten.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.4.
De grieven 1, 2 en 3 strekken ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen ICS en [appellante] een creditcardovereenkomst bestaat en dat [appellante] ingevolge die overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk is voor alle uitgaven die met de verstrekte creditcards (de hoofd- en partnercard) zijn gedaan. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat vaststaat dat [appellante] op 24 mei 2006 een aanvraagformulier heeft ondertekend ten behoeve van een extra card voor zichzelf naast de hoofdcard van haar toenmalige echtgenoot, en dat zij kort daarna deze extra card per post heeft ontvangen van ICS. ICS heeft uiteengezet dat de gebruikelijke procedure met betrekking tot de aanvraag van een extra card erop neerkomt dat een aanvraagformulier ten behoeve van de partner wordt ingevuld en ondertekend door zowel de hoofdcardhouder als degene ten behoeve van wie de extra card wordt aangevraagd, dat daarna door ICS een beoordeling van de aanvraag plaatsvindt en dat vervolgens de extra card, die bevestigd is aan een zogenoemd cardcarrier, wordt toegezonden. De cardcarrier is een papieren formulier dat om de card heen is gevouwen en waarop de algemene voorwaarden staan vermeld. De extra card moet losgemaakt worden van dit formulier. ICS heeft gesteld dat het hier om een standaardprocedure gaat die zij bij al haar klanten - en dus ook bij [X] en [appellante] - toepast. [appellante] heeft deze door ICS gestelde gebruikelijke gang van zaken rondom het toesturen van een extra card niet betwist. Evenmin heeft zij betwist de begeleidende brief bij de extra card te hebben ontvangen, welke brief ICS - naar eigen zeggen - altijd meezendt en waarin staat vermeld hoe de overeenkomst tot stand komt en tevens wordt verwezen naar de algemene voorwaarden. Omdat [appellante] de desbetreffende stellingen van ICS aldus (onvoldoende) gemotiveerd heeft betwist, gaat het hof ervan uit dat [appellante] de extra card met de algemene voorwaarden alsook vorenbedoelde begeleidende brief op de door ICS gestelde wijze heeft ontvangen.
3.6.
Nu vast staat dat [appellante] na ontvangst van de extra card daarvan gebruik heeft gemaakt moet met de kantonrechter op grond van artikel 2.1 aanhef en sub b van de algemene voorwaarden, in combinatie met de hiervoor onder 2 sub (iii) geciteerde volzin uit de begeleidende brief, alsmede artikel 7 van de algemene voorwaarden worden geoordeeld dat tussen ICS en [appellante] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellante] met haar voormalige echtgenoot jegens ICS hoofdelijk aansprakelijk is voor het gebruik van zowel de hoofdcard als de extra card. Voor de totstandkoming van de overeenkomst is, anders dan [appellante] kennelijk betoogt, niet vereist dat zij voor de hoofdelijke aansprakelijkheid en de gelding van de algemene voorwaarden getekend heeft. Evenmin is in dit verband van belang welk huwelijksgoederenregime gold tussen [X] en [appellante] aangezien die hoofdelijke verbondenheid voortvloeit uit de contractuele relatie tussen ICS en [appellante]. In hoeverre de bestedingen van [X] zijn gedaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding en partijen ten tijde van die bestedingen reeds feitelijk uit elkaar waren, doet niet ter zake.
3.7.
[appellante] heeft nog betoogd dat artikel 7.1 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is aangezien zij door ICS niet uitdrukkelijk is gewezen op de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betoog is pas bij de onder 1. genoemde akte verwoord en, omdat het als een nieuwe grief heeft te gelden, tardief. Bovendien wordt het betoog inhoudelijk verworpen. De hoofdelijke aansprakelijkheid blijkt duidelijk uit de algemene voorwaarden die – zoals hiervoor is overwogen – aan [appellante] ter hand zijn gesteld. [appellante] kan geacht worden van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen. Niet valt in te zien waarom ICS [appellante] nog uitdrukkelijk zou hebben moeten wijzen op de in die voorwaarden opgenomen hoofdelijke aansprakelijkheid. De omstandigheid dat [appellante] in een echtscheidingsprocedure met haar echtgenoot verwikkeld was maakt dat niet anders.
3.8.
[appellante] heeft verder gesteld dat zij niet aansprakelijk is voor het door ICS gevorderde bedrag omdat, zo stelt zij, op verzoek van [X] in mei 2011 haar extra card is opgezegd en het door ICS gevorderde bedrag opnames en bestedingen door [X] betreft van na mei 2011. [appellante] heeft deze stelling, die ICS gemotiveerd heeft betwist, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. [appellante] heeft immers niet gesteld wanneer en hoe de extra card zou zijn opgezegd noch een schriftelijk stuk overgelegd waaruit de gestelde opzegging van de extra card zou kunnen blijken. Bovendien ligt het niet voor de hand aan te nemen dat ICS bij een opzegging van de extra card zou hebben ingestemd met ontslag van [appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de reeds bestaande schuld.
3.9.
Al het vorenoverwogene leidt ertoe dat de grieven 1, 2 en 3 falen. Grief 4 komt op tegen de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op de omstandigheid dat [appellante] de verschuldigdheid en de hoogte van de toegewezen buitengerechtelijke kosten niet heeft betwist, faalt ook deze grief.
3.10.
Het door [appellante] aangeboden bewijs is hetzij, in het licht van het vorenstaande, niet ter zake dienend hetzij te weinig specifiek en wordt daarom gepasseerd.
3.11.
De conclusie is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ICS tot op heden begroot op € 683,= aan verschotten en € 632,= aan salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en M.L.D. Akkaya en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 8 juli 2014.