Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Van cliënte begreep ik dat zij aan Swoot Holding Limited, waarvan u indertijd samen met (…) bestuurder was een bedrag ad € 225.000,- heeft geleend, welk bedrag thans, onder vermeerdering met 10% rente, opeisbaar is geworden. Zowel u als (…) zijn betreffende de terugbetaling van de gehele som inclusief rente hoofdelijk aansprakelijk.”Aan deze zinsnede kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat [geïntimeerde] van oordeel is geweest dat zij niet met [appellant] maar uitsluitend met Swoot Holding Limited geldleningovereenkomsten had gesloten. De door de advocaat van [geïntimeerde] namens haar geschreven brief had tot doel [appellant] en desbetreffende anderen aansprakelijk te stellen en aan te sporen het bedoelde bedrag aan [geïntimeerde] terug te betalen. Uit de brief heeft [appellant] niet kunnen afleiden dat [geïntimeerde] de bedoeling had de precieze juridische positie van haar tegenover hem onherroepelijk vast te leggen. Daarbij is van belang dat in een volgende zinsnede in genoemde brief is vermeld:
“… bent U tot op heden nog steeds niet overgegaan tot volledige nakoming van de tussen Swoot/U en de heren [A] en [appellant] enerzijds en cliënte anderzijds gesloten geldleningsovereenkomst.”[appellant] wordt in de brief derhalve uitdrukkelijk ook benoemd als contractpartij. Tenslotte mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat [geïntimeerde], zoals ook in de memorie van antwoord in randnummers 20 en 41 naar voren komt, zich op het standpunt heeft gesteld dat zij weliswaar [appellant] geld heeft geleend, maar dat zij zich er van bewust was dat dit geld door hem zou worden gebruikt voor Swoot Holding Limited, respectievelijk Swoot Nederland Limited (om daarin verder te investeren). Dat vervolgens ook bij Swoot Holding Limited en haar vermeende bestuurders pogingen in het werk worden gesteld - bij het uitblijven van terugbetaling van die leningen - kan [geïntimeerde] moeilijk worden verweten en leidt niet tot de conclusie dat zulks erop duidt dat zij zich ervan bewust was dat zij met enige Swoot-vennootschap heeft gecontracteerd. De grief faalt.
“tot op heden heb ik ondanks dat ik 100.000 heb geïnvesteerd en 225.000 euro geleend heb niks op papier (...).”Ook hieruit en uit het antwoord van [A] kan worden afgeleid dat zij haar geldleningen als zakelijke geldleningen beschouwde, verricht aan de Swoot-vennootschappen en niet aan [appellant] in persoon. Hetzelfde volgt uit de verklaringen van [B] en [A] tijdens de comparitie van partijen. Dat [geïntimeerde] ervan uitgaat dat zij aan Swoot heeft geleend volgt ook uit het feit dat haar advocaat bij brieven van 6 januari 2011 [appellant], [B] en [A] heeft aangeschreven en hen gemaand heeft tot terugbetaling van het geleende. Over een lening in privé aan [appellant] wordt met geen woord gerept. Zij is die koers blijven varen. [geïntimeerde] heeft een door [A] toegezonden geldleningsovereenkomst, met het oog op het converteren van het door [geïntimeerde] geïnvesteerde bedrag van € 100.000,- naar een lening, doorgestuurd naar haar advocaat ter beoordeling. De reactie van [geïntimeerde] is gericht aan Swoot Holding B.V. en zij laat namens haar advocaat weten dat het voorstel niet akkoord is maar dat indien Swoot Holding B.V. zou instemmen met een aantal wijzigingen, [geïntimeerde] wel akkoord gaat. Die wijzigingen betreffen echter uitdrukkelijk niet de tenaamstelling van de contractanten te weten enerzijds [geïntimeerde] als geldgever en anderzijds Swoot Holding B.V. als geldnemer. De bedoelde e-mails, brieven en geldleningsovereenkomst laten aldus het beeld zien van een enthousiaste participant in het project Swoot die zich daarvoor actief wilde inspannen en met volle verstand heeft geïnvesteerd in dat project en heeft geleend aan de vennootschappen. [appellant] kon zich dus wel degelijk erop beroepen dat [geïntimeerde] wist of had moeten begrijpen dat het voor [appellant] niet de bedoeling was de geldleningsovereenkomsten in persoon aan te gaan. De e-mailwisseling tussen partijen moeten gezien worden in het licht van de omstandigheid dat [appellant] met de kwestie in zijn maag zat en in privé pogingen heeft ondernomen om [geïntimeerde] te kunnen compenseren, aldus nog steeds [appellant].
grief 3dat [geïntimeerde] wel degelijk op 23 januari 2009 de geldleningsovereenkomst betreffende de geldlening van € 25.000 heeft getekend. Deze grief houdt verband met
grief 6, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat zij de door [appellant] opgestelde conceptovereenkomst van geldlening niet heeft ondertekend omdat daarin Swoot en niet [appellant] als geldnemer was genoemd. [appellant] betoogt dat [geïntimeerde] op 23 januari 2009 tot ondertekening van de overeenkomst tot geldlening tussen haarzelf en [appellant] als geldnemer namens Swoot is overgegaan. [appellant] heeft nimmer beloofd om het concept aan te passen omdat hij nimmer de intentie had om zelf van [geïntimeerde] een som geld te lenen, zo stelt hij. Hij betoogt verder dat de vraag of hij al dan niet een affectieve relatie met [geïntimeerde] onderhield voor de beantwoording van de vraag met wie [geïntimeerde] heeft gecontracteerd niet van belang is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moeten deze grieven falen.