Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
11 maart 2014
mr. S. Faberte [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoekster] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Noord-Holland afgewezen op 17 december 2013. [verzoekster] heeft op 24 januari 2014 hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat de beroepstermijn van acht dagen was overschreden. De overschrijding van de termijn was niet verschoonbaar, omdat [verzoekster] en haar beschermingsbewindvoerder niet tijdig navraag hadden gedaan bij de rechtbank over de uitspraak. Het hof benadrukte dat de beroepstermijn strikt moet worden gehandhaafd en dat het niet aan de rechtbank was om de beschermingsbewindvoerder te informeren over de uitspraak. Het hof concludeerde dat de overschrijding van de termijn voor rekening van [verzoekster] kwam, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep.
Het hof merkte op dat [verzoekster] in de periode van haar detentie nieuwe schulden had opgebouwd, en dat zij niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schulden. Het hof gaf aan dat [verzoekster] in de toekomst een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsanering kan indienen, mits zij meer inzicht geeft in de omstandigheden rondom haar schulden. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken, en er werd een termijn van acht dagen gegeven voor het indienen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.