In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een huurgeschil tussen twee medehuurders, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na een mislukte eigenmachtige woningruil tussen de partijen. [geïntimeerde] huurt sinds 1989 een woning van Woongroep Holland, waarbij [appellant sub 1] in 2010 medehuurder werd. De problemen ontstonden toen Eigen Haard, de verhuurder van [appellant sub 2], een ontruimingsvordering indiende tegen [geïntimeerde] en [appellant sub 2] vanwege een geschil over huurbetalingen en de onrechtmatige ruil van woningen. Het hof heeft eerder een incidenteel arrest gewezen en partijen hebben hun standpunten verder toegelicht in de memorie van grieven en de memorie van antwoord. De kern van het geschil draait om de vraag wie het huurrecht van de woning in Amstelveen toekomt en of [geïntimeerde] als enige huurder kan worden aangemerkt.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt. De appellanten hebben vijf grieven ingediend, die voornamelijk betrekking hebben op de belangenafweging en de toekenning van het huurrecht. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat [geïntimeerde] geen andere woonruimte beschikbaar heeft en dat de betalingsachterstanden van [appellant sub 2] een belangrijke rol hebben gespeeld in de mislukking van de afspraken. De grieven van de appellanten zijn ongegrond bevonden, en het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, met uitzondering van de kosten van het incident, die voor rekening van de appellanten komen.