ECLI:NL:GHAMS:2014:258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
200.122.777/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkrachtvergelijking in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw is op 4 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 5 december 2012. De man heeft op 6 mei 2013 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is op 22 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten. De minderjarige kinderen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

Partijen zijn in 1996 gehuwd en hebben drie kinderen. Hun huwelijk is op 26 mei 2009 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 75,- per kind per maand. De vrouw verzoekt nu om een verhoging van deze bijdrage, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man in de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012 € 334,- per kind per maand dient bij te dragen, en dat de vrouw vanaf 1 april 2012 € 132,- per kind per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2011 tot 1 april 2012 op € 92,- per kind per maand vastgesteld. Voor [kind c] is de bijdrage met ingang van 1 april 2012 vastgesteld op € 258,- per maand, en voor [kind a] en [kind b] op € 72,- per kind per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het in hoger beroep meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 januari 2014
Zaaknummer: 200.122.777/01
Zaaknummer eerste aanleg: 128198 / FA RK 11-376
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.P.J.L. Appelman te Alkmaar,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. V.E. de Haas te Schagen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 4 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 5 december 2012 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 128198 / FA RK 11-376.
1.3.
De man heeft op 6 mei 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 17 juli 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 26 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De man heeft op 14 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 22 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
1.8.
De hierna te noemen minderjarige [a] (hierna: [kind a]) is in de gelegenheid gesteld zijn mening aan het hof kenbaar te maken door het schrijven van een brief, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 26 mei 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 mei 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [a] [in] 1996, [b] (hierna: [kind b]) [in] 1999 en [c] (hierna: [kind c]) [in] 2002 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
[kind c] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. [kind a] en [kind b] hebben tot 1 april 2012 eveneens hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw gehad. Tot 1 april 2012 vond de zorg voor de kinderen plaats op basis van co-ouderschap, zodat zij feitelijk evenveel tijd bij ieder van hun ouders verbleven. Sindsdien hebben [kind a] en [kind b] hun hoofdverblijfplaats bij de man en zijn zij ieder weekend alsook gedurende de helft van de schoolvakanties bij de vrouw. [kind c] is vanaf 1 april 2012 40% van de tijd alsook gedurende de schoolvakanties bij de man.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 75,- per kind per maand met ingang van 1 mei 2009, overeenkomstig hetgeen partijen in hun op 7 april 2009 ondertekende echtscheidingsconvenant (hierna: het echtscheidingsconvenant) hadden vastgelegd.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1972. Zij heeft een relatie met de heer [x], maar zij woont niet met hem samen.
Zij is werkzaam geweest in loondienst bij [werkgever 1]. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 24.401,-.
Zij is vanaf 15 oktober 2012 tot juni 2013 werkzaam geweest in loondienst bij [werkgever 2]. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 466,-.
Zij is vanaf 1 juni 2013 26 uren per week werkzaam in loondienst bij [werkgever 3], die, zo heeft de vrouw ter zitting verklaard, dezelfden zijn als [werkgever 1]. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie van 27 juni 2013 € 2.259,- bruto per maand, exclusief bijdrage levensloop van € 20,- per maand, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering waarvoor € 122,- is gereserveerd.
Aan huur betaalde zij tot 1 april 2013 € 493,- per maand en heeft zij sindsdien € 512,- betaald. De huurtoeslag bedroeg in 2012 € 171,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde zij vóór 2013 € 129,- per maand en betaalt zij sindsdien € 139,- per maand. Zij heeft in 2012 een zorgtoeslag ontvangen van € 57,- per maand.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1969. Hij heeft een relatie met een partner, maar hij woont niet met haar samen.
Hij is werkzaam in loondienst bij […] Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 61.642,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalt hij € 5.163,- per jaar aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 162,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 216.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 144,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang –, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 7 mei 2009;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 138,- per kind per maand met ingang van 14 april 2011 tot 1 april 2012;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind c] bepaald op € 309,- per maand met ingang van 1 oktober 2012;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] met ingang van 1 april 2012 op nihil gesteld;
en is een door de vrouw aan de man met ingang van 1 april 2012 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] bepaald van € 140,- per kind per maand.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek:
  • van de vrouw de door de man aan haar te betalen bijdrage te bepalen op € 138,- per kind per maand met ingang van 1 november 2009. Zij heeft haar verzoek nadien vermeerderd in dier voege dat zij heeft verzocht een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind c] te bepalen van € 309,- per maand met ingang van 1 april 2012, met de mededeling dat aan de verplichting van de man bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] per 1 april 2012 een eind komt;
  • van de man de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [kind a] en [kind b] op nihil te stellen en een door de vrouw aan hem te betalen bijdrage ten behoeve van [kind a] en [kind b] te bepalen van € 150,- per kind per maand, een en ander met ingang van 1 april 2012, althans de bijdrage te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw verzoekt – na haar verzoek ter zitting in hoger beroep te hebben aangevuld –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 7 mei 2009, althans met ingang van een zodanige datum die substantieel eerder is dan 1 april 2011, te bepalen op € 309,- per kind per maand – wat betreft [kind a] en [kind b] tot 1 april 2012 – en het verzoek van de man een met ingang van 1 april 2012 door haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] te bepalen, alsnog af te wijzen althans de bijdrage ten behoeve van [kind a] en [kind b] met ingang van 1 april 2012 te bepalen op een substantieel lager bedrag dan € 140,- per kind per maand.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in principaal hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de advocaat van de man. In incidenteel appel verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind c] te bepalen op een bedrag in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en de tijdsduur die [kind c] bij de vrouw verblijft, althans op een lager bedrag dan € 309,- per maand, met ingang van 1 oktober 2012, althans een dusdanig tijdstip als het hof juist zal achten.
3.4.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel appel
4.1.
Het hof ziet, gezien de onderlinge samenhang van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep, aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
4.2.
In geschil is vanaf welke datum de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde door de man vanaf 1 mei 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van alle drie de kinderen, dient te worden gewijzigd. De vrouw heeft betoogd dat deze bijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke criteria heeft voldaan, waardoor deze (absurd) laag was. Hierdoor dient de bijdrage opnieuw te worden beoordeeld vanaf 1 mei 2009, althans een datum die ruimschoots vóór de door de rechtbank daartoe gehanteerde datum van 1 april 2011 is gelegen, aldus de vrouw. De man heeft daartegen verweer gevoerd.
Het hof volgt het betoog van de vrouw niet en zal de draagkracht van de man herbeoordelen, net zoals de rechtbank heeft gedaan, vanaf 1 april 2011. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door partijen in het echtscheidingsconvenant afgesproken onderhoudsbijdrage van € 75,- per kind per maand vastgelegd. Het echtscheidingsconvenant bepaalt dat de regeling ten aanzien van de kosten van de kinderen altijd zal kunnen worden aangepast indien dit in het belang van de kinderen nodig is. Volgens de vrouw heeft zij de man al snel na de echtscheidingsbeschikking, doch in ieder geval ruimschoots vóór de datum waarop zij haar inleidend verzoek heeft ingediend, te weten 14 april 2011, gemeld dat zij met inbegrip van de kinderbijdrage die zij van de man ontvangt, er financieel niet in slaagt de kinderen te onderhouden. Zij wijst daartoe op haar e-mailbericht aan de man van 29 oktober 2009. Volgens haar heeft de man een minnelijke herbeoordeling van de onderhoudsbijdrage, ondanks door hem gedane toezeggingen, voortdurend tegengehouden. Door de man is dit weersproken. Volgens hem heeft hij de vrouw meermalen verzocht uiteen te zetten om welke reden hij een hogere kinderbijdrage zou moeten betalen, temeer nu hij naar zijn zeggen vrijwel alle kosten met betrekking tot de opvoeding van de kinderen voor zijn rekening nam en neemt. De vrouw heeft echter geweigerd de noodzaak van het door haar verzochte verhogen van de kinderbijdrage duidelijk te maken, aldus de man. Het hof acht het, gelet op deze verschillende standpunten van partijen, onredelijk het ervoor te houden dat de man reeds vóór de datum van indiening van het inleidend wijzigingsverzoek door de vrouw, daadwerkelijk rekening had moeten houden met een verhoging van de door hem te betalen onderhoudsbijdrage. Het hof zal de bijdrage daarom herbeoordelen vanaf 1 april 2011.
4.3.
Vaststaat dat [kind a] en [kind b] vanaf 1 april 2012 niet langer bij de vrouw wonen en dat zij sindsdien bij de man verblijven. Partijen zijn het erover eens dat ten gevolge hiervan de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van hen vanaf die datum op nihil dient te worden gesteld. In geschil is of en zo ja, met welk bedrag de vrouw vanaf 1 april 2012 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b]. In het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind c] eveneens vanaf 1 april 2012 te herberekenen.
4.4.
De behoefte van de kinderen is door de rechtbank aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2009 bepaald op € 469,- per kind per maand, zijnde € 490,- per kind per maand na indexering tot en met juni 2012. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank bepaalde behoefte. In verband met de grief van de vrouw die ziet op de periode na 1 april 2012 heeft de advocaat van de man ter zitting in hoger beroep verklaard, dat de man uitgaat van een behoefte na indexering per 1 januari 2013 van € 498,- per kind per maand. Daaruit leidt het hof af dat ook de man zich dus aansluit bij de door de rechtbank gehanteerde methode van behoeftebepaling. Het hof zal daarom eveneens uitgaan van de (wijze van) behoeftebepaling door de rechtbank. Inachtneming van dit uitgangspunt leidt ertoe dat de behoefte van de kinderen na indexering € 484,- per kind per maand in 2011 en € 490,- per kind per maand in 2012 heeft bedragen.
4.5.
Het hof dient thans te beoordelen of de man in staat was vanaf 1 april 2011 tot 1 april 2012 meer dan € 75,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van alle drie de kinderen, alsook met welk bedrag hij vanaf 1 april 2012 in Jeroens kosten kan bijdragen. Daarnaast moet worden beoordeeld of en zo ja, met welk bedrag de vrouw vanaf 1 april 2012 in staat is bij te dragen in de kosten van [kind a] en [kind b]. Nu beide ouders zijn gehouden bij te dragen in de kosten van de kinderen, komt het niet alleen aan op de draagkracht van de ouder bij wie het desbetreffende kind zijn verblijfplaats niet heeft, maar ook op die van de andere ouder, teneinde de kosten van de kinderen over hen te kunnen verdelen. Bij het beoordelen van de draagkracht van beide partijen in beide periodes zal – naast de hierboven onder 2.3 en 2.4 vermelde feiten – het volgende in aanmerking worden genomen.
Het hof zal het inkomen van de vrouw in de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012 bepalen aan de hand van haar jaaropgave over 2012. Haar inkomen in de periode daarna (die zich uitstrekt tot heden) zal worden bepaald door middel van haar salarisspecificatie van 27 juni 2013. Het inkomen van de man zal in beide periodes worden bepaald aan de hand van zijn jaaropgave over 2012. Weliswaar zijn recentere salarisspecificaties die dateren van medio 2013 in het geding gebracht, maar ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat deze geen volledig beeld geven van het inkomen van de man. Onduidelijk is hoe hoog de consignatietoeslag is die de man ontvangt. Volgens de man dient in aanmerking te worden genomen dat vanaf 2013 de inkomensafhankelijke bijdrage premie Zorgverzekeringswet op een andere wijze wordt geheven over het loon. Het hof gaat hieraan evenwel voorbij, nu dit onvoldoende grond vormt voor wijziging van de onderhoudsbijdrage.
Nu het gaat om een bijdrage ten behoeve van de kinderen, zal het hof als gebruikelijk beide partijen als alleenstaande aanmerken en ten aanzien van hen de daarbij behorende bijstandsnorm hanteren. Wel zal bij het berekenen van de draagkracht van zowel de vrouw als de man rekening worden gehouden met de alleenstaande-ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en/of het kindgebonden budget, waarvoor zij/hij in aanmerking komt omdat één of meer van de kinderen in het desbetreffende tijdvak op haar/zijn adres ingeschreven staat/staan.
Aan de zijde van de vrouw zal in de eerste periode rekening worden gehouden met de huur die zij tot 1 april 2013 heeft betaald alsook de huurtoeslag die zij in 2012 heeft ontvangen. In de tweede periode zal de huur die zij vanaf 1 april 2013 betaalt in aanmerking worden genomen. De vrouw heeft betoogd dat zij sindsdien geen huurtoeslag ontvangt, doch dit is door de man betwist. Het hof heeft aan de hand van de omstandigheden van de vrouw in de tweede periode een proefberekening van de huurtoeslag gemaakt. Zij heeft hierop geen aanspraak, zo is uit die berekening gebleken.
Daarnaast zal aan de zijde van de vrouw in de eerste periode een premie zorgverzekering van € 129,- per maand in aanmerking worden genomen alsook de zorgtoeslag die zij in 2012 heeft ontvangen. In de tweede periode zal met het bedrag dat zij thans aan premie betaalt rekening worden gehouden. De man heeft eveneens het betoog van de vrouw dat zij geen zorgtoeslag ontvangt, bestreden. Uit een door het hof gemaakte proefberekening van de zorgtoeslag aan de hand van de omstandigheden van de vrouw in de tweede periode, volgt dat zij aanspraak heeft op een zorgtoeslag van € 24,- per maand.
Aan de zijde van de vrouw zal geen rekening worden gehouden met de kinderopvangtoeslag die zij heeft ontvangen, nu gesteld nog gebleken is welke kosten van kinderopvang hiertegenover staan.
Van de aan de zijde van ieder der partijen aanwezige draagkracht acht het hof volgens de toepasselijke gebruikelijke normen 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
4.6.
Uit de vergelijking van de beschikbare draagkracht van partijen volgt dat in de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012 de vrouw 31% en de man 69% van de kosten van de kinderen dient te dragen. In de periode vanaf 1 april 2012 dient de vrouw 27% van de kosten van [kind a] en [kind b] en de man 73% van de kosten van [kind c] te dragen. Hierbij is rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat eventueel verbonden is aan het betalen van een dergelijke bijdrage.
Dit leidt ertoe dat de man in de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012 € 334,- van de kosten van ieder der kinderen voor zijn rekening behoort te nemen. In de periode vanaf 1 april 2012 dient de vrouw € 132,- per kind per maand van de kosten van [kind a] en [kind b] te dragen en dient de man € 358,- van de kosten van [kind c] te dragen.
4.7.
Vaststaat dat in de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012 alle drie de kinderen op basis van co-ouderschap werden verzorgd en opgevoed, waarbij ieder der partijen een gelijk aandeel had in hun verzorging en opvoeding. De man heeft als verweer tegen het verzoek van de vrouw opgemerkt dat hij vrijwel alle kosten met betrekking tot de opvoeding van de kinderen voor zijn rekening nam. Hij heeft ter onderbouwing van die opmerking evenwel niets in het geding gebracht. Daarbuiten hebben partijen geen standpunt ingenomen over het aandeel van de kosten van de kinderen dat door ieder van hen diende te worden gedragen. Uit de afspraken die partijen blijkens het echtscheidingsconvenant hebben gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen gedurende hun minderjarigheid, volgt niet noodzakelijkerwijs dat de man het merendeel van hun kosten diende te dragen. Het hof houdt het er dan ook in redelijkheid voor dat de man de helft van de kosten van de kinderen in die periode feitelijk reeds op zich heeft genomen. Hiermee houdt het hof rekening bij het bepalen van de door hem voor de periode van 1 april 2011 tot 1 april 2012te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen door het onder 4.6 berekende bedrag met de helft van de kosten van de kinderen over die periode te verminderen. Dit leidt ertoe dat de man voor dat tijdvak een bijdrage van € 92,- per kind per maand aan de vrouw diende te betalen.
4.8.
Op de hierboven onder 4.6 berekende aandelen die door ieder der partijen vanaf 1 april 2012 in de kosten van de kinderen dienen te worden gedragen, zullen de verblijfskosten van de kinderen die niet bij hen ingeschreven staan, in mindering worden gebracht. Namens de man is ter zitting in hoger beroep betoogd dat de vrouw kosten van omgang met [kind a] en [kind b] heeft van circa € 75,- per maand en dat hij kosten van omgang met [kind c] heeft van € 60,- per maand. Door de vrouw zijn deze bedragen niet bestreden. Wel is gebleken dat de man aan zowel de zijde van de vrouw als die van hem zelf uitgegaan is van een lagere omgangsduur dan hierboven onder 2.1 vermelde omgang die ieder der partijen sinds 1 april 2012 heeft met het kind dat/de kinderen die niet bij haar/hem ingeschreven staat/staan. Het hof zal derhalve in redelijkheid verblijfskosten in verband met omgang in aanmerking nemen van € 120,- aan de zijde van de vrouw en € 100,- aan de zijde van de man.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van alle drie de kinderen met ingang van 1 april 2011 tot 1 april 2012 zal worden bepaald op € 92,- per kind per maand. De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten in voormelde zin van [kind c] zal met ingang van 1 april 2012 worden bepaald op € 258,- per maand. Daarnaast zal met ingang van 1 april 2012 een door de vrouw te betalen bijdrage in voormelde kosten van [kind a] en [kind b] worden bepaald van € 72,- per kind per maand.
4.10.
Gezien de aard en de uitkomst van de procedure is er onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 7 mei 2009 en het echtscheidingsconvenant, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2011 tot 1 april 2012 op € 92,- (TWEEËNNEGENTIG EURO) per kind per maand;
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 7 mei 2009 en het echtscheidingsconvenant, de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind c] met ingang van 1 april 2012 op € 258,- (TWEEHONDERD ACHTENVIJFTIG EURO) per maand;
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van het echtscheidingsconvenant, een door de vrouw bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] van € 72,- (TWEEËNZEVENTIG EURO) per kind per maand met ingang van 1 april 2012;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.