ECLI:NL:GHAMS:2014:2564

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
200.141.313-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake klacht tegen gerechtsdeurwaarder en ontvankelijkheid van de klager

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De klager, die een klacht had ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, was in eerste instantie niet ontvankelijk verklaard. De klager had op 19 juli 2012 een klacht ingediend, die door de voorzitter van de kamer op 28 december 2012 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Hiertegen heeft de klager verzet aangetekend, maar de kamer verklaarde dit verzet op 7 januari 2014 ongegrond. De klager heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.

Tijdens de behandeling van de zaak op 17 april 2014 is de klager verschenen, terwijl de gerechtsdeurwaarder niet aanwezig was. Het hof heeft de stukken van het geding bestudeerd en geconcludeerd dat de kamer bij de behandeling van het verzet niet op een belangrijk onderdeel van de klacht heeft beslist. Dit leidde tot de conclusie dat de klager in zijn beroep ontvankelijk was, ondanks het feit dat artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet normaal gesproken een rechtsmiddelenverbod oplegt.

Het hof oordeelde dat de kamer ten onrechte de uitbreiding van de klacht door de klager had aanvaard, wat niet in overeenstemming was met de procedurele regels. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd voor zover deze niet op de nieuwe klacht had beslist en verklaarde de klager ontvankelijk in zijn hoger beroep op dat onderdeel. Echter, de klager werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht over de gehanteerde beslagvrije voet en voor het overige ook in zijn hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2014.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.141.313/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 49.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 juli 2014
inzake:
[klager],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
t e g e n
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Van de zijde van appellant, verder de klager, is bij een op 28 januari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing op verzet van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 7 januari 2014.
1.2
Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 28 december 2012, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3
De gerechtsdeurwaarder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
1.4
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2014. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Klager heeft op 19 juli 2012 bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft op 30 augustus 2012 een verweerschrift ingediend. De voorzitter heeft bij beschikking van 28 december 2012 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beschikking heeft klager bij verzetschrift van 15 januari 2013 verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van
28 mei 2013, waarbij de kamer de zaak heeft aangehouden teneinde de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen. De behandeling is voortgezet op de terechtzitting van 12 november 2013. Vervolgens heeft de kamer bij beslissing van
7 januari 2014 het verzet ongegrond verklaard.
3.2
Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet ( Gdw) bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing, waarvan beroep. Volgens vaste rechtspraak kan het wettelijke rechtsmiddelenverbod echter worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3
Nu klager heeft aangevoerd dat de kamer op een belangrijk onderdeel van zijn klacht niet heeft beslist, waardoor van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, kan hij in zijn beroep worden ontvangen.
3.4
Klager heeft in zijn verzetschrift van 15 januari 2013, naast het oorspronkelijke verwijt aan de gerechtsdeurwaarder over een gelegd loonbeslag, de gerechtsdeurwaarder verweten niet behoorlijk te hebben gereageerd op zijn bezwaren tegen de gehanteerde beslagvrije voet. Blijkens het proces-verbaal van 28 mei 2013 wenste de kamer in het kader van de behandeling van het verzet nader door de gerechtsdeurwaarder te worden geïnformeerd over de vraag hoe en wanneer is gereageerd op de bezwaren van klager tegen de gehanteerde beslagvrije voet. Hierdoor moet het ervoor worden gehouden dat de kamer die uitbreiding van de klacht van klager, zoals verwoord in zijn verzetschrift, heeft aanvaard.
3.5
Het hof stelt voorop dat de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht dient te toetsen. Dit betekent dat in de verzetprocedure de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld en dat klager derhalve niet in zijn nieuwe klacht ontvangen had kunnen worden. De kamer heeft de uitbreiding van de klacht dan ook ten onrechte aanvaard. In zoverre kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Dat kan klager evenwel niet baten nu de kamer klager ten aanzien van zijn nieuwe klacht in de verzetprocedure niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Het hof zal thans beslissen zoals de kamer had moeten doen.

4.De beslissing

Het hof:
 vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 9 april 2013 voor zover niet is beslist op de nieuwe klacht in de verzetprocedure en verklaart klager ontvankelijk in zijn hoger beroep op dat onderdeel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht over de gehanteerde beslagvrije voet;
 verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J. Blokland en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 juli 2014 door de rolraadsheer.