ECLI:NL:GHAMS:2014:2558

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
200.132.390/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de WSNP na faillietverklaring en alimentatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de toelating van de man tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) na zijn faillietverklaring op eigen verzoek. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om de alimentatieverplichting aan de vrouw op nihil te stellen, werd afgewezen. De man en vrouw zijn in 1985 gehuwd en de echtscheiding werd uitgesproken op verzoek van de vrouw in 2010. De rechtbank had bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw moest betalen, die later door het hof werd verhoogd. Na zijn faillissement heeft de man verzocht om de alimentatie op nihil te stellen, wat door de rechtbank werd toegewezen, maar het hof heeft deze beslissing in eerdere uitspraken vernietigd. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat zijn faillissement een noodzaak was en dat hij de vrouw financieel had benadeeld door zijn faillissementsaanvraag. De man heeft in cassatie geen gelijk gekregen, en de Hoge Raad bevestigde dat de man maatregelen moest treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen. De man heeft zijn faillissement opgeheven en is toegelaten tot de WSNP, maar het hof oordeelt dat zijn financiële situatie niet zodanig is veranderd dat de alimentatieverplichting kan worden aangepast. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de man zijn verzoek om wijziging van de alimentatieverplichting niet kan onderbouwen. De man heeft nagelaten aan te tonen dat hij, zonder faillissement, ook in de WSNP zou zijn toegelaten, en zijn schuldenlast is niet veranderd. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 mei 2014
Zaaknummer: 200.132.390/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/196535/FA RK 12-3355
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. S.P. Bolweg te Zaandam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M. van Hemert te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 21 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 mei 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/196535/FA RK 12-3355.
1.3.
De vrouw heeft op 7 november 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Zowel de man als de vrouw hebben op 24 januari 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 6 februari 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. E. Kuhl, advocaat te Zaandam;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1985 gehuwd.
2.2.
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank Haarlem bij beschikking van 9 maart 2010 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud dient te voldoen met ingang van de datum waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De uitkering bedraagt € 540,- per maand zolang de man nog niet over zelfstandige woonruimte beschikt en € 240,- per maand vanaf het moment dat hij wel zelfstandige woonruimte heeft.
2.3.
De man is van de onder 2.3 genoemde beschikking in hoger beroep gekomen bij dit hof.
Het hof heeft op 27 juli 2010 de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze ziet op de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud en deze vastgesteld op € 975,- per maand met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie is het hof uitgegaan van het door de man in 2009 genoten fiscale loon van € 48.631,-. De man had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen in 2010 lager is. Voorts heeft het hof rekening gehouden met een bedrag van € 443,- per maand dat de man betaalt ter zake van huwelijkse schulden.
2.4.
Enkele dagen na de voornoemde beschikking van het hof heeft de man zijn eigen faillissement aangevraagd zonder medewerking van de vrouw als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Faillissementswet en zonder haar over deze aanvraag te informeren. Bij vonnis van 31 augustus 2010 van de rechtbank Haarlem is de man in staat van faillissement verklaard. De man heeft de vrouw na het verstrijken van de wettelijke verzetstermijn van acht dagen op de hoogte gesteld van zijn faillissement.
2.5.
De rechter-commissaris heeft destijds het ten aanzien van de man vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 21 sub 2 van de Faillissementswet op € 982,14 per maand bepaald.
2.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 9 november 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als gevolg waarvan het huwelijk tussen partijen is ontbonden.
2.7.
De man heeft vervolgens verzocht -met wijziging van de beschikking van dit hof van 27 juli 2010, de door hem te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen met ingang van 30 augustus 2010 voor de duur van zijn faillissement en de eventueel daaropvolgende toepassing van de WSNP. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 7 juni 2011 is dat verzoek toegewezen. De vrouw heeft hoger beroep van deze beschikking ingesteld. Bij beschikking van dit hof van 17 januari 2012 is de beschikking van de rechtbank vernietigd en het inleidend verzoek van de man afgewezen. Het hof heeft daarin overwogen dat -kort gezegd- niet aannemelijk is dat er voor de man een objectieve noodzaak bestond zijn faillissement aan te vragen, hij de vrouw hierdoor aanzienlijk financieel nadeel heeft berokkend en hij in de faillissementsprocedure bovendien de belangen van de vrouw ernstig heeft verwaarloosd. Het hof overwoog vervolgens dat op de man de plicht rust zodanige maatregelen te treffen dat hij alsnog aan de verplichtingen ten opzichte van de vrouw kan voldoen, zo kan hij een akkoord treffen met de schuldeisers. Het hof concludeerde dat het faillissement van de man en de daaruit voor hem voortvloeiende financiële beperkingen geen gewijzigde omstandigheid van dien aard opleverde dat de beschikking van 27 juli 2010 niet langer in stand kan blijven.
2.8.
De man heeft beroep in cassatie tegen deze beschikking ingesteld. Bij beschikking van 5 april 2013 van de Hoge Raad is het beroep van de man verworpen. De Hoge Raad overwoog:
Het hof heeft in de bijzondere omstandigheden van dit geval tot het oordeel kunnen komen dat de man is gehouden zodanige maatregelen te nemen dat hij alsnog aan zijn verplichtingen jegens de vrouw kan voldoen en dat hij in dat verband onder meer dient te trachten om tot een akkoord te komen met zijn schuldeisers. Op grond van zijn vaststelling dat, gelet op de aard en omvang van de schulden van de man, het bereiken van een akkoord met de schuldeisers een reële mogelijkheid is, heeft het hof mogen oordelen dat (vooralsnog) geen reden bestaat voor wijziging van de beschikking van 27 juli 2010. Deze oordelen zijn voldoende gemotiveerd en geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In het oordeel van het hof ligt besloten dat niet het gevaar dreigt dat de man niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien. Door het faillissement zijn beslag en verhaal op zijn inkomen en vermogen niet mogelijk, terwijl op het op de voet van artikel 21 aanhef en onder tweede, Fw vrij te laten bedrag – dat ingevolge die bepaling buiten het faillissement blijft – de beslagvrije voet van artikel 475d Rv van toepassing is.
2.9.
Bij vonnis van 20 maart 2012 van de rechtbank Haarlem is op verzoek van de man (in samenspraak met de curator) zijn faillissement opgeheven en is ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
2.10.
Partijen zijn ter gelegenheid van de behandeling bij de rechtbank die heeft geleid tot de thans bestreden beschikking overeengekomen dat de door de man te betalen uitkering voor de periode van de periode van 9 november 2010 tot 1 januari 2011 wordt vastgesteld op € 527,- per maand, voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 op € 543,- per maand en voor de periode van 1 januari 2012 tot 20 maart 2012 op € 572,- per maand, een en ander met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 27 juli 2010.
2.11.
De man is sinds 1 december 1998 in dienst bij zijn huidige werkgever. Hij had in 2013 een fiscaal jaarloon van € 40.169,23.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is -voor zover thans aan de orde- afgewezen het verzoek van man -met wijziging van de beschikking van dit hof van 27 juli 2010-, de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2012 (datum van de toelating van de man tot de WSNP) voor de duur van de WSNP van de man, op nihil te stellen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man stelt dat zijn toelating tot de WSNP een wijziging van omstandigheden oplevert die wijziging van de beschikking van dit hof van 27 juni 2010 rechtvaardigt. Daarnaast stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man zelf de vermindering van zijn
inkomen teweeg heeft gebracht, deze voor herstel vatbaar is en bij de bepaling van zijn draagkracht buiten beschouwing dient te worden gelaten. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.2.
Het hof overweegt als volgt. Bij vonnis van 20 maart 2012 van de rechtbank Haarlem is, op verzoek van de man in samenspraak met de curator, het faillissement van de man opgeheven en de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Naar de man ter zitting heeft verklaard zal de maatregel waarschijnlijk dit jaar eindigen, omdat rekening wordt gehouden met de tijd waarin de man in staat van faillissement heeft verkeerd.
4.3.
Niet gesteld of gebleken is dat de rechtbank bij de toetsing van de toelating tot de WSNP acht heeft geslagen op de voorgaande procedure bij dit hof, waarbij door het hof -kort gezegd- is geoordeeld dat niet is gebleken dat er een noodzaak bestond het faillissement aan te vragen, dat op de man de plicht rust zodanige maatregelen te treffen dat hij alsnog aan de verplichtingen ten opzichte van de vrouw kan voldoen en dat, gelet op de aard en omvang van de schulden van de man, het bereiken van een akkoord met de schuldeisers een reële mogelijkheid is, in welke procedure het door de man ingestelde cassatieberoep is verworpen. In het vonnis van 20 maart 2012 wordt op generlei wijze aan deze omstandigheden gerefereerd. De man heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zijn schuldenpositie thans -buiten de oplopende alimentatievordering- niet is gewijzigd en voorts dat bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag in het kader van de schuldsanering door hem (waarschijnlijk) niet is verzocht rekening te houden met de lopende alimentatieverplichting. Daarnaast heeft hij verklaard dat er, na de uitspraak van het hof van 17 januari 2012, geen poging is gedaan alsnog tot een akkoord met de schuldeisers te komen.
4.4.
Onder de geschetste omstandigheden ligt het naar het oordeel van het hof op de weg van de man aannemelijk te maken dat hij, indien hij niet voordien failliet zou zijn verklaard, -gelet op zijn (financiële) omstandigheden- eveneens zou zijn toegelaten tot de WSNP. Nu de man dat heeft nagelaten, is voldoende aannemelijk geworden dat de toelating tot de WSNP in rechtstreeks verband staat met het daaraan voorafgaande faillissement van de man. De inkomensvermindering van de man, die naar het oordeel van het hof een direct gevolg is van de toepassing van de regels voortvloeiend uit de toepassing van de WSNP en niet het gevolg van een lager salaris, althans dat wordt door de man nergens gesteld, dient onder die omstandigheden, op grond van dezelfde overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de beschikking van dit hof van 17 januari 2012, nog immer buiten beschouwing te worden gelaten bij de bepaling van zijn draagkracht. Nu bovendien de schuldenlast van de man – buiten de opgelopen alimentatievordering – naar zijn eigen zeggen niet is veranderd, is naar het oordeel van het hof nog steeds sprake van schulden ter zake waarvan de man een regeling zou kunnen treffen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man pogingen daartoe achterwege heeft gelaten. De gevolgen daarvan dienen voor zijn rekening te komen, in die zin dat het hof met die schulden ook thans niet in verdergaande mate rekening houdt dan in zijn beschikking van 27 juli 2010.
De stelling van de man, dat bij een omzetting van een faillissement in een WSNP-traject niet is vereist dat een poging tot een buitengerechtelijke schuldenregeling is uitgevoerd, is daarmee niet relevant.
4.5.
Voor zover de man nog betoogt dat hij zijn faillissement wel heeft moeten aanvragen, omdat de gemeente zijn aanvraagformulier voor een schuldregeling niet in behandeling had genomen en een nieuw verzoek tot aanzienlijke vertraging zou leiden, is het hof van oordeel dat dat, gelet op de belangen van de vrouw en de handelwijze van de man zoals vastgesteld in
de beschikking van 17 januari 2012, niet alsnog tot een ander oordeel omtrent (de noodzaak van) het faillissement leidt en derhalve ook niet tot een andere beslissing.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.