ECLI:NL:GHAMS:2014:2541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
200.129.744/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen huurder en verhuurder over ontruiming en dwangsommen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [geïntimeerde], en een verhuurder, aangeduid als [appellant]. De huurder heeft de woning op 6 mei 2013 verlaten, maar stelt dat hij dit onder dwang van de verhuurder heeft gedaan. De huurder heeft op 8 mei 2013 aangifte gedaan van bedreiging door de verhuurder. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de huurder toegewezen, waarbij de verhuurder werd veroordeeld om de woning ter beschikking te stellen en bepaalde goederen aan de huurder terug te geven. De verhuurder is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij hij zes grieven heeft ingediend. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de huurder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning niet vrijwillig heeft verlaten, maar onder druk van de verhuurder. De grieven van de verhuurder zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De verhuurder is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
______________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.129.744/01 KG
kenmerk rechtbank Amsterdam: KK 13-742
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014 (bij vervroeging)
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.K. Cheng te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, teams kanton (hierna: de kantonrechter) van 23 mei 2013, onder bovengenoemd kenmerk in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] zijn vorderingen alsnog zal ontzeggen en hem zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen in het kader van de executie heeft plaatsgevonden, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.3 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde] huurt met ingang van 2 oktober 2008 van [appellant] de woning aan de [adres] tegen een huurprijs van (laatstelijk) € 900,-- per maand.
3.1.2
Op 6 mei 2013 heeft [geïntimeerde] de woning verlaten en elders zijn intrek genomen. Na het vertrek van [geïntimeerde] heeft [appellant] de woning in bezit genomen.
3.1.3
[geïntimeerde] heeft op 8 mei 2013 bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [appellant], gepleegd op 5 en 6 mei 2013.
3.1.4
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 13 mei 2013 in kort geding gedagvaard.
3.1.5
[geïntimeerde] heeft de woning op 1 augustus 2013 (definitief) verlaten en ontruimd.
3.2
Voor zover in dit hoger beroep van belang heeft [geïntimeerde] in de eerste aanleg van dit kort geding gevorderd dat, op straffe van een dwangsom:
(I) [appellant] de woning aan hem ter beschikking stelt;
(II) [appellant] de koelkast, magnetron en wasmachine die [geïntimeerde] in de woning heeft achtergelaten en aan hem toebehoren weer in de woning plaatst en/of deze in onbeschadigde staat aan hem afgeeft;
(III) [appellant] en/of personen die in zijn opdracht handelen wordt verboden de woning of het complex, waarbinnen de gehuurde woning zich bevindt, zonder uitdrukkelijke toestemming van [geïntimeerde] te betreden.
3.2.1
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] ten onrechte ingeschreven stond op het adres van de gehuurde woning, waardoor er problemen met de belastingdienst ontstonden, [appellant] hem meermalen heeft bedreigd, uitgescholden en gezegd dat hij weer een kamer in de woning zou betrekken, waarna hij, [appellant], zich op 6 mei 2013 toegang tot de woning heeft verschaft, spullen van [geïntimeerde] is gaan verwijderen en hem is gaan bedreigen, waarna [geïntimeerde], toen de politie niet wilde ingrijpen, met zijn inwonende dochter de woning is ontvlucht.
3.3
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van 23 mei 2013 de bovenvermelde vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. Het vonnis is op 24 mei 2013 aan [appellant] betekend.
3.3.1
Bij deurwaardersexploot van 1 juli 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] doen aanzeggen dat hij niet tijdig en/of volledig aan het vonnis heeft voldaan en in totaal € 6.200,-- aan dwangsommen heeft verbeurd.
3.3.2
Naar aanleiding van een door [appellant] aangespannen executieprocedure heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 6 augustus 2013 bepaald dat het [geïntimeerde] niet is toegestaan het vonnis van 23 mei 2013 verder te executeren dan tot het bedrag van een dwangsom van € 1.200,--, vermeerderd met (executie)kosten.
3.4
Tegen de beslissing van de kantonrechter van 23 mei 2013 en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] met een zestal grieven op. Het vonnis van 6 augustus 2013 ligt niet ter beoordeling aan het hof voor.
3.5
Met
grief 1voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen omdat hij de woning heeft verlaten en zelf zijn spullen heeft verhuisd. Ook leent de zaak zich volgens deze grief niet voor kort geding omdat getuigen moeten worden gehoord.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet het begin van bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde afspraken, inhoudende dat [geïntimeerde] de woning tijdelijk tot uiterlijk 13 september 2012 zou huren, [appellant] daarna in de woning zou terugkeren maar [geïntimeerde] en zijn dochter er nog tijdelijk zouden kunnen blijven wonen tegen gebruiksvergoeding, mits zij een kamer voor [appellant] zouden vrijmaken. Tegen de conclusie van de kantonrechter dat voorshands ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] weigert de aan [geïntimeerde] verhuurde woning aan deze ter beschikking te stellen is
grief 3gericht. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.1
In navolging van de kantonrechter verwerpt het hof de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening de woning aan hem ter beschikking te stellen. Weliswaar heeft [geïntimeerde] de woning op 6 mei 2013 verlaten, maar gelet op de door hem in eerste aanleg overgelegde verklaringen van omwonenden en bekenden (producties 12 tot en met 19) en zijn aangifte bij de politie van bedreiging, welke verklaringen alle door [appellant] onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de woning op voornoemde datum niet vrijwillig maar onder druk van [appellant] heeft verlaten. Daarbij merkt het hof op dat de (eigen) aangifte van [appellant] van 12 mei 2013 (productie 10 MvG) waarin hij over [geïntimeerde] verklaart:
“Mijn ex-huisgenoot was net die dag mijn huis uit gezet. Hij heet [geïntimeerde]”in dezelfde richting wijst. Derhalve heeft de kantonrechter op goede gronden aangenomen dat [geïntimeerde] spoedeisend belang had om weer over de woning te kunnen beschikken.
Tegenover de overgelegde verklaringen van omwonenden en bekenden, die eensluidend melden dat uitsluitend [geïntimeerde] en zijn dochter in de woning verbleven, zijn de door [appellant] gestelde afspraken met betrekking tot het beëindigen van de huurovereenkomst en het vertrek van [geïntimeerde] uit de woning ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt. Bij gebreke van feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen, dient ervan te worden uitgegaan dat [geïntimeerde] de woning sinds oktober 2008 met toestemming van [appellant] heeft bewoond en daarvoor huur aan hem heeft betaald, zonder dat [appellant] tijdens de huurovereenkomst op enig moment een kamer in de woning heeft bewoond. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] de woning tot uiterlijk 13 september 2012 zou huren en [appellant] nadien in de woning zou terugkeren.
3.5.2
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden heeft [geïntimeerde] zijn stellingen in dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt om daarop de veroordeling tot het ter beschikking stellen van de woning te kunnen baseren. Daartoe behoeven, anders dan [appellant] aanvoert, geen getuigen te worden gehoord. De grieven falen.
3.6
Met
grief 4komt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] door zijn gedrag (kennelijk: op of omstreeks 5 mei 2013) niet het ongestoorde woongenot van de door hem verhuurde woning aan [geïntimeerde] heeft verschaft en het gevorderde verbod tot betreding van (het complex waarvan) de woning (deel uitmaakt) toewijsbaar is.
3.6.1
Deze grief kan niet slagen. Met de verklaring van R. Visser van 10 mei 2013 (onderdeel van productie 13 bij inleidende dagvaarding)
“Hierbij bevestig ik dat ik op zondag 5 mei rond 14:00 inderdaad aanwezig was in de [straat] toen [geïntimeerde]daar bedreigd en uitgescholden werd door de huisbaas [appellant] en niet minder door zijn gezelschap. Hij werd voortdurend voor hond en leugenaar uitgemaakt en er werden toespelingen gemaakt op zijn minderwaardigheid. Hierbij werd voortdurend geschreeuwd en David werd in een hoek gedrukt.”, wiens lezing bevestiging vindt in de verklaring van [Y] van 9 mei 2013 (productie 14 bij inleidende dagvaarding, pagina 2, tweede en derde alinea), heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] door zijn gedrag [geïntimeerde] als huurder niet het ongestoorde woongenot heeft verschaft. Daartegenover heeft [appellant] niets aangevoerd dat in een andere richting wijst. De kantonrechter heeft daarom de vordering als vermeld in 3.2 onder III terecht toegewezen.
3.7
3.7
Grief 5is gericht tegen toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] dat de koelkast, wasmachine en magnetron in onbeschadigde staat aan hem moeten worden teruggegeven. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] van deze goederen afstand gedaan in het bijzijn van meerdere getuigen en kan hij daarvan niet terugkomen. Voorts zijn de goederen al een aantal jaren oud en dus niet in onbeschadigde staat.
3.7.1
Gelet op het - naar ’s hofs voorlopig oordeel - onvrijwillige vertrek van [geïntimeerde] uit de woning kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat [geïntimeerde] afstand van genoemde goederen heeft gedaan. Zulks blijkt ook onvoldoende duidelijk uit de door [appellant] overgelegde verklaringen. Of de goederen al een aantal jaren oud zijn en dus niet meer in onbeschadigde staat, is voor toewijzing van de vordering niet relevant. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de koelkast, wasmachine en magnetron dienen te worden teruggegeven in dezelfde staat als waarin zij door [geïntimeerde] zijn achtergelaten. De kantonrechter heeft de vordering, zo begrepen, terecht toegewezen. De grief faalt.
3.8
Met
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte dwangsommen aan de veroordelingen heeft verbonden.
3.8.1
Uit de toelichting op deze grief leidt het hof af dat [appellant] niet zozeer bezwaar maakt tegen het feit dat aan de veroordelingen dwangsommen zijn verbonden, zij het dat dit volgens [appellant] misbruik door [geïntimeerde] van zijn macht en positie uitlokt, als wel tegen de aanzegging dat hij, [appellant], dwangsommen heeft verbeurd. Over de vraag of [appellant] dwangsommen heeft verbeurd, is door de voorzieningenrechter bij vonnis van 6 augustus 2013 beslist. Dat vonnis ligt, als gezegd, in dit hoger beroep niet ter beoordeling voor. Ook de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid en positie om hem, [appellant], onnodig dwars te zitten nu hij geen gebruik maakt van de woning, evenals [appellant]’s verzoek de opgelegde dwangsommen ongedaan te maken gaan het kader van het onderhavige hoger beroep te buiten. De grief faalt.
3.9
De conclusie is dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.