Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen omdat hij de woning heeft verlaten en zelf zijn spullen heeft verhuisd. Ook leent de zaak zich volgens deze grief niet voor kort geding omdat getuigen moeten worden gehoord.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet het begin van bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde afspraken, inhoudende dat [geïntimeerde] de woning tijdelijk tot uiterlijk 13 september 2012 zou huren, [appellant] daarna in de woning zou terugkeren maar [geïntimeerde] en zijn dochter er nog tijdelijk zouden kunnen blijven wonen tegen gebruiksvergoeding, mits zij een kamer voor [appellant] zouden vrijmaken. Tegen de conclusie van de kantonrechter dat voorshands ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] weigert de aan [geïntimeerde] verhuurde woning aan deze ter beschikking te stellen is
grief 3gericht. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
“Mijn ex-huisgenoot was net die dag mijn huis uit gezet. Hij heet [geïntimeerde]”in dezelfde richting wijst. Derhalve heeft de kantonrechter op goede gronden aangenomen dat [geïntimeerde] spoedeisend belang had om weer over de woning te kunnen beschikken.
grief 4komt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] door zijn gedrag (kennelijk: op of omstreeks 5 mei 2013) niet het ongestoorde woongenot van de door hem verhuurde woning aan [geïntimeerde] heeft verschaft en het gevorderde verbod tot betreding van (het complex waarvan) de woning (deel uitmaakt) toewijsbaar is.
“Hierbij bevestig ik dat ik op zondag 5 mei rond 14:00 inderdaad aanwezig was in de [straat] toen [geïntimeerde]daar bedreigd en uitgescholden werd door de huisbaas [appellant] en niet minder door zijn gezelschap. Hij werd voortdurend voor hond en leugenaar uitgemaakt en er werden toespelingen gemaakt op zijn minderwaardigheid. Hierbij werd voortdurend geschreeuwd en David werd in een hoek gedrukt.”, wiens lezing bevestiging vindt in de verklaring van [Y] van 9 mei 2013 (productie 14 bij inleidende dagvaarding, pagina 2, tweede en derde alinea), heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] door zijn gedrag [geïntimeerde] als huurder niet het ongestoorde woongenot heeft verschaft. Daartegenover heeft [appellant] niets aangevoerd dat in een andere richting wijst. De kantonrechter heeft daarom de vordering als vermeld in 3.2 onder III terecht toegewezen.
Grief 5is gericht tegen toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] dat de koelkast, wasmachine en magnetron in onbeschadigde staat aan hem moeten worden teruggegeven. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] van deze goederen afstand gedaan in het bijzijn van meerdere getuigen en kan hij daarvan niet terugkomen. Voorts zijn de goederen al een aantal jaren oud en dus niet in onbeschadigde staat.
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte dwangsommen aan de veroordelingen heeft verbonden.