ECLI:NL:GHAMS:2014:2513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
23-003856-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping bewijsverweren inzake zakkenrollerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor twee pogingen tot diefstal, gepleegd op 2 augustus 2013 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk en in vereniging met anderen wegnemen van goederen van twee slachtoffers, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten de tassen van de slachtoffers openden en probeerden te stelen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 juni 2014 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege onrechtmatige observatie van de verdachte. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen sprake was van stelselmatige observatie. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten als cruciaal beschouwde. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de bewezenverklaring van de feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-003856-13
datum uitspraak: 30 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702638-13 en 13-651432-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in D.C.Z. Vreemdelingen te [plaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 02 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegelopen, waarbij hij en/of zijn mededader(s) de sluiting van de tas van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geopend en/of vervolgens een hand/arm onder de klep van voornoemde tas en/of in voornoemde tas heeft/hebben gestoken; Artikel 311 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 Wetboek van Strafrecht
2:
hij op of omstreeks 02 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegelopen, waarbij hij en/of een of meer van zijn mededader(s) (vervolgens) de sluiting van de tas van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben geopend en/of vervolgens een arm/hand in voornoemde tas heeft/hebben gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging nu de observatie onrechtmatig is omdat de verdachte langdurig is geobserveerd. Dit levert een onrechtmatige inbreuk op op de persoonlijke levenssfeer.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daaromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 2 augustus 2013 vanaf 21:40 uur hebben geobserveerd. Vervolgens worden ze om 22:15 uur diezelfde avond aangehouden. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de observatie is het hof van oordeel dat geen sprake is van een stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer, zo dat in dit geval al de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou kunnen raken, wordt derhalve verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan vanwege proceseconomische redenen niet in stand blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 2 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 1], met een of meer van zijn mededaders naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegelopen, waarbij hij de sluiting van de tas van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geopend en vervolgens een hand onder de klep van voornoemde tas heeft gestoken;
2:
hij op 2 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 2], met een van zijn mededaders naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegelopen, waarbij een van zijn mededaders vervolgens de sluiting van de tas van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geopend en vervolgens een hand in voornoemde tas heeft gestoken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van het gevoerde bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat zowel voor feit 1 als voor feit 2 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en dat de verdachte dan ook moet worden vrijgesproken voor beide feiten.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daaromtrent het volgende.
De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in het proces-verbaal van bevindingen hun waarnemingen gedetailleerd beschreven. Zo herkent [verbalisant 2] ambtshalve de verdachte als zijnde een bekende zakkenroller en ziet hem lopen met twee andere mannen, die later bleken te zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verbalisanten zien de verdachte de kroeg uitlopen met enkele glazen bier in zijn handen, die hij vervolgens aan [medeverdachte 1] geeft. Daarna zien de verbalisanten het latere slachtoffer [slachtoffer 1] met een schoudertasje voorbij lopen en zien ze dat de verdachte kort oogcontact heeft met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lopen vervolgens kort achter de verdachte aan, die op zijn beurt achter [slachtoffer 1] aan loopt. [verbalisant 1] ziet dat de verdachte met zijn linkerhand de sluiting van de tas van [slachtoffer 1] opent en dat hij zijn hand onder de klep van de tas brengt. Hij heeft de tas vast, waardoor het los van de heup van [slachtoffer 1] komt. De blik van de verdachte is volledig gericht op de tas van [slachtoffer 1]. Pas als [slachtoffer 1] een ruk aan het hengsel van haar tas geeft, laat de verdachte de tas los, draait hij zich meteen om en krijgt hij van [medeverdachte 1] zijn glas bier terug. [1] Later heeft [slachtoffer 1] in haar aangifte verklaard dat zij iets voelde bij haar tas en dat ze een hand op haar tas zag. [2]
Even later zien de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dat [medeverdachte 1] op enkele centimeters afstand tegen het latere slachtoffer [slachtoffer 2] aan gaat staan. [medeverdachte 2] staat dan met zijn rug naar [medeverdachte 1] gekeerd en kijkt om zich heen. De verdachte staat schuin achter [medeverdachte 1], op ongeveer 1 meter afstand. [medeverdachte 1] gaat vervolgens met zijn rechterhand richting de tas van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] kijkt om en pakt de hand van [medeverdachte 1] vast. [medeverdachte 1] raakt vervolgens direct met zijn hand de verdachte aan, waarna de verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in versnelde pas weglopen. De verbalisanten zien dat de drie mannen bij elkaar horen, aangezien ze alle drie vlak achter elkaar aan liepen en continu oogcontact met elkaar hadden. [3] Later heeft [slachtoffer 2] in haar aangifte verklaard dat ze voelde dat er iemand met zijn hand in haar tas zat en haar tas ook heeft geopend. Vervolgens heeft ze die hand vastgepakt en zag ze een man naast zich staan die vervolgens snel wegliep. [4]
Gelet op het voren overwogene is het hof van oordeel dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ze worden door de verbalisanten de gehele tijd samen gezien, hebben continu oogcontact met elkaar, de verdachte geeft zijn glazen bier aan [medeverdachte 1] en krijgt zijn bier later weer terug en nadat [slachtoffer 2] de hand van [medeverdachte 1] heeft vastgepakt lopen ze samen met z’n drieën in versnelde pas weg. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] [5] , waarin hij de verdachte en [medeverdachte 1] herkent als zijnde de twee mannen die hij heeft ontmoet. Tevens is telkens sprake van dezelfde modus operandi, waarbij een van de drie mannen probeert om de spullen uit de tas van het slachtoffer te pakken en de andere twee daar omheen staan. Gelet hierop is het hof dan ook van oordeel dat hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken met aftrek en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan diverse pogingen tot zakkenrollerij. Dergelijke feiten veroorzaken vaak veel hinder voor de gedupeerden. Door aldus te handelen, heeft de verdachte overlast berokkend aan beide slachtoffers en geprobeerd inbreuk te maken op hun eigendomsrecht. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2014 is de verdachte eerder voor diefstal (zakkenrollerij) onherroepelijk veroordeeld. Bij het bepalen van de straf, die hoger is dan in eerste aanleg is opgelegd, heeft het hof rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Het hof acht dan ook, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 19 oktober 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 19 oktober 2012, parketnummer 13-651432-12, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.A.M. Berben, mr. D. Radder en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. J.J. Veldheer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 juni 2014.
Mr. I.M.A.M. Berben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], dossierpagina 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en 12.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], dossierpagina 5.
5.Proces-verbaal van verdachte [medeverdachte 2], dossierpagina 39 en 40.