In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het in bezit hebben van een valse nationale identiteitskaart van Italië op 1 juli 2011 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bezit was van een vals identiteitsdocument, waarvan zij wist dat het vals was. De verdediging voerde aan dat de particuliere beveiligingsmedewerker op Schiphol niet bevoegd was om de handbagage van de verdachte te doorzoeken, waardoor het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de beveiligingsmedewerkers op basis van de Luchtvaartwet bevoegd waren om onderzoek te verrichten aan de kleding en handbagage van passagiers. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, en het hof bevestigde deze straf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof oordeelde dat het bezit van een vals identiteitsdocument in strijd is met de belangen van de grensbewaking en dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Het hof besloot tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen identiteitsbewijs. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters H.A. van Eijk, D. Radder en I.M.A.M. Berben.