ECLI:NL:GHAMS:2014:2507

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
23-003292-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek aan kleding en bagage door beveiligingsmedewerkers Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het in bezit hebben van een valse nationale identiteitskaart van Italië op 1 juli 2011 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bezit was van een vals identiteitsdocument, waarvan zij wist dat het vals was. De verdediging voerde aan dat de particuliere beveiligingsmedewerker op Schiphol niet bevoegd was om de handbagage van de verdachte te doorzoeken, waardoor het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de beveiligingsmedewerkers op basis van de Luchtvaartwet bevoegd waren om onderzoek te verrichten aan de kleding en handbagage van passagiers. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, en het hof bevestigde deze straf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof oordeelde dat het bezit van een vals identiteitsdocument in strijd is met de belangen van de grensbewaking en dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Het hof besloot tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen identiteitsbewijs. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters H.A. van Eijk, D. Radder en I.M.A.M. Berben.

Uitspraak

parketnummer: 23-003292-11
datum uitspraak: 30 juni 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 19 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-800887-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 01 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationale identiteitskaart van Italië (voorzien van het nummer [nummer]) (op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationale identiteitskaart van Italië (voorzien van het nummer [nummer]) (op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975) waarvan zij wist dat het reisdocument vals was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van het bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de particuliere beveiligingsmedewerker op luchthaven Schiphol niet bevoegd was om spullen uit de handbagage van de verdachte te halen. Hierdoor is het bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen en dient het te worden uitgesloten van het bewijs. Vrijspraak dient dan ook te volgen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daaromtrent het volgende.
Op grond van de artikelen 37a, 37f en 37h van de Luchtvaartwet zijn de particuliere beveiligingsmedewerkers op de luchthaven Schiphol bevoegd om onderzoek te verrichten aan de kleding van de passagiers en aan hun handbagage indien daartoe aanleiding is. Als bij de controle door de beveiligingsmedewerkers goederen worden aangetroffen waarnaar nader onderzoek dient plaats te vinden, moet de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Gelet hierop heeft beveiligingsmedewerker [persoon] binnen haar bevoegdheid zoals geformuleerd in bovengenoemde artikelen uit de Luchtvaartwet gehandeld door, nadat zij het Italiaanse identiteitsbewijs had zien liggen in de bagage van de verdachte, dit had bekeken en van de verdachte gehoord had dat het om een valse identiteitskaart ging, de duty manager van de Koninklijke Marechaussee in te lichten die de zaak vervolgens verder heeft afgehandeld.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte tijdens haar uitreis uit Nederland een identiteitskaart bij zich heeft gedragen waarvan is vastgesteld dat deze vervalst is. Een dergelijk document kan worden gebruikt om de met de grensbewaking belaste autoriteiten te misleiden. Het bezit van dit document is in strijd met de belangen die met een deugdelijke grensbewaking worden gediend.
In het maatschappelijk verkeer behoort men erop te kunnen vertrouwen dat ter identificatie gebruikte ambtelijke stukken, zoals legitimatiebewijzen en reisdocumenten een juiste weergave bevatten van de daarin vermelde gegevens. In dergelijke documenten voorkomende onjuiste (persoons)gegevens kunnen daarnaast ook in het handels- en geldverkeer tot aanzienlijke schade leiden.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2014 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een identiteitsbewijs met nummer [nummer]. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een identiteitsbewijs met nummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. D. Radder en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van
mr. J.J. Veldheer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 juni 2014.
Mr. I.M.A.M. Berben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.