ECLI:NL:GHAMS:2014:2476

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
200.123.694-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een zaak inzake pacht naar het pachthof

In deze zaak heeft Geerling Vastgoed B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, dat op 13 juni 2012 was gewezen. De zaak betreft een geschil over de kwalificatie van de overeenkomst tussen Geerling Vastgoed en New Tulip Holding B.V. (NTH). Geerling Vastgoed stelde dat er sprake was van een huurovereenkomst voor het gebruik van bedrijfsgebouwen, terwijl de curator van NTH betoogde dat er sprake was van een pachtovereenkomst, aangezien NTH een bloembollenbedrijf exploiteerde en de gebouwen daarvoor gebruikte. Tijdens de zitting op 12 juni 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities en bewijsstukken.

Het hof heeft vastgesteld dat NTH de bedrijfsgebouwen van Geerling Vastgoed gebruikte voor de verwerking en broei van bloembollen, waarvoor een maandelijkse vergoeding werd betaald. Gelet op de artikelen 7:311 tot en met 7:313 van het Burgerlijk Wetboek, concludeerde het hof dat er geen huurovereenkomst maar een pachtovereenkomst tot stand was gekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de kantonrechter, en ook het hof, niet bevoegd waren om van de vorderingen van Geerling Vastgoed kennis te nemen. Daarom heeft het hof de zaak verwezen naar de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem, waar deze verder behandeld zal worden.

De beslissing van het hof is op 24 juni 2014 openbaar uitgesproken door de rechters R.H.C. van Harmelen, J.H. Huijzer en C.C. Meijer. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheid van de verschillende rechtscolleges in het kader van pacht en huur verduidelijkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.123.694/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 368528 / CV EXPL 11-2612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014 (bij vervroeging)
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEERLING VASTGOED B.V.,
gevestigd te Bovenkarspel,
appellante,
advocaat:
mr. P.F.M. Deijkerste Hoorn,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid New Tulip Holding B.V.,
kantoorhoudend te [plaats],
geïntimeerde,
advocaat:
mr. M.V. Vermeijte Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna Geerling Vastgoed en de curator genoemd.
1.1
Geerling Vastgoed is bij dagvaarding van 12 september 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis met bovengenoemd zaak-/rolnummer van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 13 juni 2012, gewezen tussen Geerling Vastgoed als eiseres en de curator als gedaagde (hierna: het vonnis). De dagvaarding bevat de grieven.
1.2
Geerling Vastgoed heeft vier grieven geformuleerd, met conclusie (zo begrijpt het hof en heeft ook de curator, volgens zijn mededeling ter zitting, begrepen) dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de curator zal veroordelen tot betaling van € 308.697,90 met rente en met diens veroordeling in de kosten.
1.3
Daarop heeft de curator geantwoord en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Geerling Vastgoed in de kosten.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 juni 2014 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft Geerling Vastgoed nog de producties 1-9 in het geding gebracht.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Voor het eerst ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft de curator aangevoerd dat in de bedrijfsgebouwen die New Tulip Holding (hierna: NTH) in gebruik had, een bloembollenbedrijf werd uitgeoefend zodat moet worden gesproken van pacht. De directeur van Geerling Vastgoed, [X], heeft dat tegengesproken omdat zijn bedrijf aan NTH geen land verhuurde maar alleen gebouwen.
2.2
Mede aan de hand van de ter zitting door [Y], voormalig exploitant van NHT, gegeven inlichtingen is het volgende gebleken. NTH was bloembollenkweker. Deze bloembollen werden door NTH gekweekt op van jaar tot jaar van derden gepachte gronden. Om deze bloembollen te verwerken had NTH van Geerling Vastgoed in gebruik bedrijfsgebouwen (waaronder kassen), erfverharding, omliggende gebouwen en (wellicht) ook nog 3.71.40 ha bouwland. De bedrijfsgebouwen waren volledig ingericht voor het verwerken en broeien van bollen. NTH betaalde daarvoor, zo heeft de kantonrechter vastgesteld, een maandelijkse vergoeding van € 13.090,-- per maand.
2.3
Gelet op de artikelen 7:311-7:313 BW moet worden geoordeeld dat tussen Geerling Vastgoed en NTH geen huurovereenkomst maar een pachtovereenkomst is tot stand gekomen, ook als deze geen bouwland in gebruik had gekregen. De kantonrechter was derhalve ingevolge artikel 1019j Rv niet bevoegd van de vorderingen van Geerling Vastgoed kennis te nemen, zo min als dit hof dat is. De zaak moet daarom worden verwezen naar de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem.
Dit arrest is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, mr. J.H. Huijzer en mr. C.C. Meijer, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.