Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. P.F.M. Deijkerste Hoorn,
mr. M.V. Vermeijte Alkmaar.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft Geerling Vastgoed B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, dat op 13 juni 2012 was gewezen. De zaak betreft een geschil over de kwalificatie van de overeenkomst tussen Geerling Vastgoed en New Tulip Holding B.V. (NTH). Geerling Vastgoed stelde dat er sprake was van een huurovereenkomst voor het gebruik van bedrijfsgebouwen, terwijl de curator van NTH betoogde dat er sprake was van een pachtovereenkomst, aangezien NTH een bloembollenbedrijf exploiteerde en de gebouwen daarvoor gebruikte. Tijdens de zitting op 12 juni 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities en bewijsstukken.
Het hof heeft vastgesteld dat NTH de bedrijfsgebouwen van Geerling Vastgoed gebruikte voor de verwerking en broei van bloembollen, waarvoor een maandelijkse vergoeding werd betaald. Gelet op de artikelen 7:311 tot en met 7:313 van het Burgerlijk Wetboek, concludeerde het hof dat er geen huurovereenkomst maar een pachtovereenkomst tot stand was gekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de kantonrechter, en ook het hof, niet bevoegd waren om van de vorderingen van Geerling Vastgoed kennis te nemen. Daarom heeft het hof de zaak verwezen naar de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem, waar deze verder behandeld zal worden.
De beslissing van het hof is op 24 juni 2014 openbaar uitgesproken door de rechters R.H.C. van Harmelen, J.H. Huijzer en C.C. Meijer. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheid van de verschillende rechtscolleges in het kader van pacht en huur verduidelijkt.