ECLI:NL:GHAMS:2014:2465
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vergoeding voor schadevergoeding bij voorlopige hechtenis van minderjarige
In deze zaak gaat het om een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een minderjarige verzoeker die in 2012 in verzekering was gesteld. De verzoeker, geboren in 1994, had een schadevergoeding van € 105,- aangevraagd voor de schade die hij zou hebben geleden door de ondergane inverzekeringstelling. De rechtbank had eerder een bedrag van € 52,50 toegewezen, waarop de verzoeker in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 28 mei 2014 behandeld. Tijdens de zitting is de advocaat-generaal gehoord, die primair concludeerde tot afwijzing van het verzoek. Hij stelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de schade door zich te beroepen op zijn zwijgrecht tijdens de verhoren. Subsidiair stelde de advocaat-generaal dat de vergoeding niet hoger dan het forfaitaire bedrag van € 52,50 zou moeten zijn, zoals eerder door de rechtbank was toegekend.
Het hof oordeelde dat de verzoeker, door zijn proceshouding, bijgedragen had aan het voortduren van de vrijheidsbeneming en dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een hogere vergoeding. Het hof benadrukte dat het enkele feit dat de verzoeker minderjarig was, niet voldoende was om een lagere vergoeding dan het forfaitaire bedrag toe te kennen. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het verzoek om schadevergoeding, en het hof wees het verzoek af. De beschikking werd onverwijld betekend aan de verzoeker.
Het hof concludeerde dat, hoewel er onder bijzondere omstandigheden mogelijk een lagere of hogere vergoeding kan worden toegekend, de situatie van de verzoeker niet voldeed aan die voorwaarden. De hoogte van de forfaitaire vergoeding is gebaseerd op zowel materiële als immateriële schade, en het hof vond dat de immateriële schade voor minderjarigen substantieel kan zijn, maar niet voldoende om een afwijking van het beleid te rechtvaardigen.