ECLI:NL:GHAMS:2014:2443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
200.134.161-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door inbraak als gevolg van tekortkoming in onderhoudscontract

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap AJAX CHUB VAREL B.V. (hierna: ACV) voor schade die appellanten hebben geleden als gevolg van een inbraak in hun woning. Appellanten, bestaande uit [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [A] HOLDING B.V., hebben ACV aangeklaagd wegens tekortkoming in de nakoming van een onderhoudsovereenkomst voor hun inbraakalarm. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de tekortkoming van ACV en de schade die appellanten hadden geleden, en had hun vorderingen afgewezen.

De feiten zijn als volgt: op 1 april 2011 vond er een inbraak plaats in de woning van appellanten, terwijl de alarminstallatie was ingeschakeld. De bewegingsmelders in de hal en woonkamer functioneerden niet, terwijl de bewegingsmelder in de keuken wel een signaal gaf. De alarmcentrale heeft geprobeerd contact op te nemen met appellanten, maar zonder succes. Een buurman, [X], werd ingeschakeld, maar hij constateerde geen onregelmatigheden. De inbrekers hebben uiteindelijk diverse waardevolle spullen meegenomen, waaronder een auto en geld.

In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de tekortkoming van ACV en de schade. Het hof heeft echter geoordeeld dat de schade ook zonder de tekortkoming van ACV zou zijn ontstaan. De bewegingsmelder in de keuken had wel een signaal gegeven, en de reactie van de alarmcentrale had de schade niet kunnen voorkomen. Bovendien was het gedrag van de inbrekers speculatief en niet te voorspellen. Het hof heeft de grieven van appellanten verworpen en de vorderingen afgewezen, met de kosten van de procedure voor appellanten als de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.134.161/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 520442 / HA ZA 12-784
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014
inzake

1.[appellant sub 1],

wonend te [plaats],
2.
[appellante sub 2],
wonend te [woonplaats], en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
appellanten,
advocaat:
mr. A.G.P. van der Baante Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AJAX CHUB VAREL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. P.D. Oldente Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als [appellanten]en ieder afzonderlijk als [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [A]. Geïntimeerde wordt hierna ACV genoemd.
[appellanten]zijn bij dagvaarding van 5 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2013, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hen als eisers en ACV als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 april 2014 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben partijen enige vragen van het hof beantwoord.
[appellanten]hebben bij de memorie van grieven hun eis gewijzigd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – hun gewijzigde vorderingen zoals aan het slot van de memorie van grieven vermeld zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
ACV heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellanten]hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.5, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn woonachtig in een vrijstaande woning gelegen op het adres [adres] te [plaats], hierna ‘de woning’. De woning is voorzien van een inbraakalarm. Hiertoe behoren verschillende bewegingsmelders die ertoe zijn bestemd, als de alarminstallatie is ingeschakeld, om door middel van sensoren bewegingen van personen die zich in de woning bevinden, te signaleren en zodanige signaleringen door te geven aan een alarmcentrale. Bewegingsmelders zijn aanwezig in de hal, de woonkamer, de keuken en de garage van de woning. Van de alarminstallatie maakt verder deel uit een sirene, aangebracht aan een muur in de hal, die (duidelijk hoorbaar) geluid voortbrengt nadat een bewegingsmelder de aanwezigheid van een persoon heeft gesignaleerd, als de alarminstallatie is ingeschakeld.
3.2.
Met betrekking tot de melding van signaleringen zoals hierboven bedoeld aan een alarmcentrale en de in dit geval door of vanuit die centrale te ondernemen maatregelen, zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een overeenkomst aangegaan met (een rechtsvoorganger van) Security Monitoring Centre B.V., hierna ‘SMC’. Deze overeenkomst voorziet erin, onder andere, dat de alarmcentrale van SMC in geval van ontvangst van een melding afkomstig van de alarminstallatie in de woning eerst telefonisch contact opneemt met [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en, bij geen gehoor, daarna telefonisch contact zoekt met een door laatstgenoemden opgegeven persoon, te weten [X], hierna ‘[X]’, een overbuurman van de woning, teneinde de oorzaak van de melding na te gaan. Nadat de ontvangen melding aldus is geverifieerd en als SMC op grond van die verificatie aanneemt dat er sprake is van een woninginbraak, pleegt zij de politie in te lichten.
3.3.
Met betrekking tot het verrichten van periodiek onderhoud aan de alarminstallatie, gericht op het waarborgen van de technische veiligheid en de ongestoorde werking daarvan, zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een overeenkomst aangegaan met (een rechtsvoorganger van) ACV. Op grond van deze overeenkomst heeft een monteur van ACV op 21 januari 2011 de installatie, met inbegrip van de bewegingsmelders, nagezien en getest. De installatie is toen door de monteur in orde bevonden. Een hiertoe opgestelde en door de monteur ondertekende onderhoudsbon vermeldt geen bijzonderheden.
3.4.
In de avond van 1 april 2011 is, terwijl [appellant sub 1] en [appellante sub 2] afwezig waren en de alarminstallatie was ingeschakeld, in de woning ingebroken. De bewegingsmelders in de hal en de woonkamer hebben toen geen bewegingen van personen die zich in de woning bevonden, gesignaleerd en doorgegeven aan de alarmcentrale. De bewegingsmelder in de keuken heeft dit wel gedaan. Na ontvangst van de melding afkomstig van laatstgenoemde melder heeft SMC eerst tevergeefs getracht [appellant sub 1] en [appellante sub 2] te bellen. Vervolgens heeft zij telefonisch contact opgenomen met [X]. Deze is bij de woning gaan kijken, heeft geen onregelmatigheden waargenomen en heeft SMC niet teruggebeld. SMC heeft de politie niet ingelicht. Op 15 april 2011 heeft een monteur van ACV de alarminstallatie onderzocht en gerepareerd en daarbij vastgesteld, kort gezegd, dat de in de hal en de woonkamer aanwezige bewegingsmelders niet deugdelijk functioneerden wegens defecten aan de sensoren van die melders, als gevolg waarvan deze geen of een te gering bereik hadden.
3.5.
Bij bovenbedoelde inbraak zijn roerende zaken toebehorend aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] weggenomen, waaronder lijfsieraden, een fotocamera en computerapparatuur. Het grootste deel van de schade die [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hierdoor hebben geleden, is door hun inboedelverzekeraar vergoed. Voorts is een auto van het merk [merk], type [type], kenteken [kenteken], weggenomen, die op de oprit voor de woning stond geparkeerd. Bij het wegnemen van deze auto is gebruik gemaakt van de autosleutels, die in de woning lagen en die eveneens zijn weggenomen. De auto behoorde toe aan [A]. De verzekeraar van [A] heeft ter zake van de schade door het wegnemen van de auto een lager bedrag vergoed dan de waarde waarop de auto op 16 maart 2011 door een [merk]-wederverkoper was getaxeerd. Ten slotte is uit de woning een geldbedrag van € 5.000,- weggenomen, dat toebehoorde aan [A]. Dit bedrag is niet door een verzekeraar vergoed.
3.6.
De hierboven weergegeven feiten staan, als door de rechtbank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden of als verder enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, tussen partijen vast. Met een beroep op die feiten stellen [appellanten]dat ACV tegenover [appellant sub 1] en [appellante sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de onder 3.3 bedoelde onderhoudsovereenkomst en tegenover [A] onrechtmatig heeft gehandeld, en dat ACV daarom jegens ieder van hen schadeplichtig is. Op deze grondslagen vorderen [appellanten]de veroordeling van ACV tot betaling van een hoofdsom van € 24.915,- aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en de veroordeling van ACV tot betaling van een hoofdsom van € 29.485,- aan [A], in beide gevallen met nevenvorderingen strekkend tot vergoeding van wettelijke rente en, na wijziging van de eis bij de memorie van grieven, met subsidiaire vorderingen strekkend tot toekenning van in goede justitie te bepalen bedragen. Van de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gevorderde hoofdsom maakt deel uit een bedrag van € 9.893,- wegens, volgens de stellingen van [appellanten], door [appellante sub 2] geleden immateriële schade, bestaande uit angsten, slapeloosheid en spanningen.
3.7.
De rechtbank heeft een tekortkoming van ACV in de nakoming van haar verplichtingen uit de onder 3.3 bedoelde onderhoudsovereenkomst aangenomen. Zij heeft de vorderingen van [appellanten]nochtans afgewezen omdat, kort gezegd, het door de artikelen 6:98 BW (en, naar het hof begrijpt, 6:74 BW) en 6:162 BW vereiste oorzakelijke verband tussen het tekortschieten van ACV en de gestelde schade niet is komen vast te staan. Tegen dit oordeel en de overwegingen waarop het berust komen [appellanten]in hoger beroep op met acht grieven. De grieven, in onderlinge samenhang gelezen, betogen alle dat het zojuist bedoelde, door de wet vereiste oorzakelijke verband wel degelijk aanwezig is, dat de in dit geding gebleken feiten geen andere gevolgtrekking wettigen en dat er, dus, grond voor schadeplichtigheid van ACV bestaat. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.8.
In hoger beroep is niet meer in geschil dat ACV is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de onder 3.3 bedoelde onderhoudsovereenkomst en dat dit tekortschieten heeft meegebracht dat de bewegingsmelders in de hal en de woonkamer van de woning tijdens de inbraak op 1 april 2011 niet deugdelijk functioneerden, geen bewegingen van zich toen in de woning bevindende personen hebben gesignaleerd en geen signaleringen hebben doorgegeven aan de alarmcentrale van SMC. Niet in geschil is voorts dat de betrokken verzekeraars niet de volledige schade die [appellanten]als gevolg van de inbraak hebben geleden, hebben vergoed, een en ander zoals onder 3.5 beschreven, zodat vast staat dat [appellanten]schade hebben geleden. Voor het bestaan van een verplichting van ACV krachtens de wet tot vergoeding van die schade is in ieder geval vereist dat de geleden schade in geval van deugdelijk functioneren van de bewegingsmelders in de hal en de woonkamer, dus zonder het tekortschieten van ACV, zou zijn uitgebleven. Het ondeugdelijke functioneren van die bewegingsmelders moet kortom een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van de schade van [appellanten]zijn. Aan dit vereiste is niet voldaan.
3.9.
Op de eerste plaats staat vast dat de bewegingsmelder in de keuken van de woning tijdens de inbraak wel een beweging heeft gesignaleerd en heeft doorgegeven aan de alarmcentrale van SMC, dat SMC hierop heeft gereageerd zoals onder 3.4 beschreven en dat deze reactie de schade als gevolg van de inbraak niet heeft voorkomen. Dat dit laatste anders zou zijn geweest als de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal deugdelijk hadden gefunctioneerd, zoals [appellanten]betogen, is niet meer dan een speculatieve mogelijkheid, waarvan geenszins vast staat dat deze zich zou hebben verwezenlijkt. Dit geldt ook als [appellanten]zouden worden gevolgd in hun aanname dat SMC in dat geval onmiddellijk de politie had ingelicht, aangezien het inlichten van de politie geen begin van zekerheid geeft dat deze de inbrekers op heterdaad zou hebben betrapt of de weggenomen zaken, geheel of gedeeltelijk, zou hebben teruggevonden.
3.10.
Op de tweede plaats staat vast dat [X] na door SMC te zijn gebeld naar aanleiding van de melding afkomstig van de bewegingsmelder in de keuken, bij de woning is gaan kijken, toen geen onregelmatigheden heeft waargenomen en SMC niet heeft teruggebeld. Dat [X], afhankelijk van het gedrag van de inbrekers, wel onregelmatigheden zou hebben opgemerkt als de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal deugdelijk hadden gefunctioneerd en dat de schade van [appellanten]als gevolg van de inbraak in dat geval zou zijn uitgebleven, is even speculatief als hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de mogelijke reactie van SMC. Iedere aanwijzing dat deze speculatieve mogelijkheid zou zijn bewaarheid, ontbreekt.
3.11.
Op de derde plaats staat vast dat nadat de bewegingsmelder in de keuken een beweging heeft gesignaleerd, de onder 3.1 genoemde sirene in de hal geluid heeft voortgebracht, dat de inbrekers deze sirene vervolgens van de muur hebben geslagen (kennelijk, volgens de verklaring van [appellante sub 2] tijdens de pleidooien in hoger beroep, met gebruikmaking van een in de woning aanwezige golfclub) en dat zij hun bezoek aan de woning na het gaan loeien van de sirene dus niet ogenblikkelijk hebben afgebroken. Op voortzetting van de inbraak na het loeien van de sirene, wijst ook de verklaring van [appellant sub 1] tegenover de politie in de door hem gedane aangifte: [appellant sub 1] heeft immers verklaard dat uit de keuken een laptop is weggenomen, dat het in de keuken een grote ravage was, dat keukenlades openstonden en op de vloer lagen en dat ook spullen afkomstig uit die lades op de vloer lagen. Dat de inbraak wel zou zijn afgebroken en de schade als gevolg van de inbraak zou zijn uitgebleven als de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal deugdelijk zouden hebben gefunctioneerd, in welk geval de sirene ook geluid zou hebben voortgebracht, is opnieuw slechts een speculatieve mogelijkheid, zelfs als de sirene in dat geval op een eerder tijdstip zou hebben geloeid.
3.12.
Niet van belang is dat de inbrekers de woning zijn binnengegaan via de tuindeuren aan de achterzijde van de woonkamer, zoals [appellanten]in eerste aanleg hebben aangevoerd en de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, heeft vastgesteld. Uit het onder 3.9 tot en met 3.11 overwogene volgt dat allesbehalve vast staat dat in geval van deugdelijk functioneren van de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal, de inbrekers zich anders zouden hebben gedragen dan zij hebben gedaan en niet de onder 3.5 genoemde zaken zouden hebben weggenomen. De voorwaarde dat de schade van [appellanten]bij deugdelijk functioneren van die bewegingsmelders niet zou zijn ontstaan, is dus niet vervuld. In het midden kan blijven in welke volgorde de inbrekers, na de woning te zijn binnengegaan via de woonkamer, de verschillende door hen bezochte vertrekken hebben betreden. Die volgorde, ongeacht hoe deze is geweest, doet immers niets af aan het hierboven overwogene en laat onverlet dat het ondeugdelijke functioneren van de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal niet noodzakelijk tot de schade van [appellanten]heeft geleid. Hierbij komt nog dat de tijdsspanne waarbinnen de inbraak zich heeft voltrokken, niet bekend is (met dien verstande dat [appellante sub 2] tijdens de comparitiezitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de inbrekers ‘wel enige minuten bezig [moeten] zijn geweest’) en dat deze dus evenmin reden geeft om aan te nemen dat de schade van [appellanten]was uitgebleven bij deugdelijk functioneren van de genoemde bewegingsmelders.
3.13.
In het midden kan verder blijven of het onder 3.7 bedoelde oorzakelijke verband tussen het tekortschieten van ACV en de schade van [appellanten]voorshands, behoudens tegenbewijs door ACV, moet worden aangenomen, zoals de rechtbank heeft gedaan. Voorop staat namelijk dat de bewijslast ter zake van het bedoelde oorzakelijke verband, ook als dit verband behoudens tegenbewijs zou worden aangenomen, in beginsel op [appellanten]rust. Uit de onder 3.9 tot en met 3.12 besproken feiten en omstandigheden volgt allereerst dat aannemelijk is dat de schade van [appellanten]ook zonder het tekortschieten van ACV zou zijn ontstaan. Hiermee is het bedoelde tegenbewijs geleverd. Bovendien volgt uit die feiten en omstandigheden dat, als het oorzakelijke verband tussen het tekortschieten van ACV en de schade van [appellanten]níet voorshands zou worden aangenomen, het bedoelde oorzakelijke verband niet is komen vast te staan. Feiten die een andere gevolgtrekking wettigen, zijn door [appellanten]niet genoegzaam gesteld. In dit verband verdient gelet op het bepaalde in artikel 6:98 BW ten slotte nog overweging dat de omstandigheid dat de gang van zaken, het mogelijke gedrag van de inbrekers daaronder begrepen, als de bewegingsmelders in de woonkamer en de hal wel deugdelijk zouden hebben gefunctioneerd, verregaand speculatief is, meebrengt dat de door [appellanten]gestelde, onder 3.5 beschreven, schade niet in zodanig verband staat met het tekortschieten van ACV in de nakoming van de onderhoudsovereenkomst dat die schade ACV als een gevolg van dat tekortschieten kan worden toegerekend.
3.14.
[appellanten]hebben geen voldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Hun bewijsaanbod in de memorie van grieven en bij pleidooi in hoger beroep wordt daarom, als niet ter zake dienend en overigens ook als te vaag, gepasseerd.
3.15.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld, dat de gewijzigde vorderingen van [appellanten]als ongegrond zullen worden afgewezen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten]zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, hoofdelijk zoals door ACV gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de vorderingen van [appellanten]zoals in hoger beroep gewijzigd;
veroordeelt [appellanten]hoofdelijk, zodat betaling door de een de ander zal bevrijden, in de kosten van het geding in het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ACV begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 4.893,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, W.H.F.M. Cortenraad en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.