ECLI:NL:GHAMS:2014:2409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.135.182-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en alimentatie in hoger beroep met toepassing van Russisch recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het huwelijksvermogensregime en alimentatiekwesties aan de orde zijn. De vrouw is op 9 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 juli 2013, waarin onder andere de alimentatie voor de kinderen en de vermogensrechtelijke afwikkeling zijn behandeld. De man heeft in reactie hierop incidenteel hoger beroep ingesteld. De partijen, die in Moskou zijn gehuwd, hebben twee kinderen en zijn op 5 november 2013 gescheiden. De rechtbank heeft Russisch recht toegepast op het huwelijksvermogensregime tot 5 december 2008 en Nederlands recht daarna.

De vrouw verzoekt onder andere om de man te verplichten de volledige hypotheekrente te betalen en om een deskundige te benoemen voor de waardering van de ondernemingen van de man. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en stelt dat de onderhoudsverplichting is geëindigd omdat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep bevestigd en de procedure gesplitst in twee zaken: één voor de vermogensrechtelijke afwikkeling en één voor de partneralimentatie.

De beslissing van het hof houdt in dat er een nadere mondelinge behandeling zal plaatsvinden voor de vermogensrechtelijke afwikkeling, terwijl de behandeling van de alimentatiekwesties pro forma is aangehouden tot 5 juli 2015. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 juni 2014
Zaaknummer: 200.135.182/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/194779 / FA RK 12-2599 en C/15/197097 / FA RK 12-3584
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.W. Hoff te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 9 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/194779 / FA RK 12-2599 en C/15/197097 / FA RK 12-3584.
1.3.
De man heeft op 4 december 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 16 januari 2014 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 2 mei 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 22 november en 17 december 2013 en op 2, 7 en 9 mei 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
Op 14 mei 2014 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarbij (uitsluitend) de ontvankelijkheid van (een gedeelte van) het beroep van de vrouw alsmede het verdere verloop van de procedure bij het hof aan de orde zijn geweest.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 april 2002 te Moskou gehuwd. Hun huwelijk is op 5 november 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 juli 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [A] op [geboortedatum 1] en [B] op [geboortedatum 2] (hierna: de kinderen).
2.2.
Bij de bestreden beschikking is op het huwelijksvermogensregime van partijen Russisch recht van toepassing verklaard in de periode tot 5 december 2008 en Nederlands recht in de periode na 5 december 2008.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
In het dictum van de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
- een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 592,50 per kind per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen;
- de beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling c.q. verdeling aangehouden;
- bepaald dat de vrouw een overzicht van de samenstelling van de omvang van het te verdelen gemeenschappelijk vermogen en een voorstel tot afwikkeling dient te overleggen, waarna de man een reactie op het voorstel van de vrouw dient te overleggen dan wel een eigen overzicht met een voorstel.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers en totdat de definitieve partneralimentatie is vastgesteld, de man gehouden is de volledige hypotheekrente te voldoen en de vrouw de huuropbrengsten van het appartement in Moskou ter hoogte van € 2.700,- mag behouden, en voorts dat de vaststelling van de definitieve partneralimentatie zal worden aangehouden totdat de verdeling is vastgesteld en een deskundige een redelijk inkomen van de man heeft bepaald;
- voor recht te verklaren dat de aandelen van het bedrijf van de man in Daxx Web Industries B.V. en de andere ondernemingen waarvan de man bewijst dat hij daarin voor het huwelijk aandelen bezat, ofwel met voorhuwelijks privé vermogen de aandelen heeft gekocht, door toepassing van artikel 37 van het Russische wetboek van Familierecht gemeenschappelijk vermogen is geworden en dat de waarde daarvan bij helfte zal worden gedeeld;
- een deskundige te benoemen die een oordeel kan geven over de inkomens- en vermogenspositie van de man en die de ondernemingen van de man zal waarderen, waarbij eerst een regiezitting zal worden bepaald waarin de onderzoeksvragen nader kunnen worden geformuleerd en de daarvoor benodigde stukken kunnen worden gespecificeerd, waarbij de man wordt veroordeeld tot betaling van deze kosten.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het door haar verzochte af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met - naar het hof begrijpt - vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- voor recht te verklaren dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd vanaf de datum van echtscheiding, zijnde 5 november 2013, ingevolge waarvan enige onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw vanaf die datum van rechtswege is komen te vervallen, althans voor zover zulks in rechte niet komt vast te staan - de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarin is overwogen dat de man geen draagkracht heeft en, als al draagkracht aanwezig wordt verondersteld, voor recht te verklaren dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar behoefte te voorzien, zodat zij geen aanvullende behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud;
- voor recht te verklaren dat in aanvulling op de overweging/beslissing van de rechtbank wordt vastgesteld dat ook de schenking van de moeder van de man aan hem ad € 35.000,- te vermeerderen met pro rata waardestijging van de woning in Moskou, tot het privé vermogen van de man moet worden gerekend, met veroordeling van de vrouw tot betaling van dit nader door het hof vast te stellen bedrag aan de man;
- voor recht te verklaren dat ook de door de man uit aangebracht (dus privé) vermogen gedane beleggingen en wederbeleggingen aan de man privé verblijven, waaronder de aandelen Lowarka, Gressa en Nasimpa, derhalve zonder verrekening met de vrouw.
3.4.
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep zijn de volgende geschilpunten aan de orde:
A.1. de vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (de grieven 1 tot en met 6);
A.2. de noodzaak voor het doen verrichten van een deskundigenonderzoek naar de inkomens- en vermogenspositie van de man (grief 7);
A.3. de bepaling dat de man de hypotheekrente van de door de vrouw bewoonde voormalig echtelijke woning betaalt en dat de vrouw huurinkomsten uit Rusland voor zichzelf behoudt zolang de verdeling niet is vastgesteld en zolang in een deskundigenonderzoek niet is bepaald welk inkomen de man in redelijkheid kan genieten uit zijn ondernemingen (grief 8);
A.4. de stelling dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd nu de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd (incidentele grief I);
A.5. limitering van de partneralimentatie (incidentele grief II);
A.6. opnieuw vaststellen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen indien in hoger beroep een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld (incidentele grief III);
A.7. de eigen verdiencapaciteit van de vrouw (incidentele grief IV);
B.1. de inhoud/toepassing van art. 37 van het Russische Familiewetboek (grief 9);
B.2. de herbelegging van privévermogen van de man (incidentele grief V).
Ontvankelijkheid
4.2.
Rechtsoverweging 2.8.8 van de bestreden beschikking bevat de volgende inhoud:
De rechtbank constateert dat de vrouw niet heeft gesteld dat de door de man voorafgaand aan het huwelijk opgerichte bedrijven in waarde vermeerderd zijn. Evenmin dat een eventuele waardevermeerdering van die bedrijven het gevolg is van één van de factoren die genoemd worden in art. 37 van het Wetboek familierecht.
Ook indien de vrouw op dit punt aan haar stelplicht had voldaan, is niet gebleken van inspanningen aan háár zijde die tot toepassing van voornoemd art. 37 zou moeten leiden.
Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat met “der Arbeit eines der Ehegatten” in genoemd artikel wordt gedoeld op de werkzaamheden die de man in de ondernemingen verrichtte, wordt dit betoog verworpen. Deze werkzaamheden waren immers de basis van het salaris van de man waarvan beide partijen, in Rusland en in Nederland, hebben geleefd.
Voornoemd rapport van het Internationaal Juridisch Instituut en de verklaring van mr. [X] zijn op het punt van gemeenschappelijk vermogen en de verdeling daarvan in geval van echtscheiding, ook niet tegenstrijdig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het door de man bij de huwelijkssluiting aangebrachte vermogen aan hem zal verblijven, en dat een waardestijging daarvan aan de man toekomt.”
4.3.
De man beroept zich erop dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen de overweging dat aangebracht vermogen en eventuele waardestijging aan de man zal blijven. De man voert aan dat de rechtbank heeft bevolen dat de procedure voor wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling wordt voortgezet en de zaak daartoe heeft aangehouden onder 3.7 van het dictum, hetgeen betekent dat nog geen eindbeslissing op dit punt is gegeven.
4.4.
De vrouw betwist dat zij niet-ontvankelijk zou zijn in haar hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de vermogensrechtelijke afwikkeling. Volgens haar heeft de rechtbank met haar – hiervoor onder 4.2 aangehaalde - oordeel in rechtsoverweging 2.8.8 een einde gemaakt aan een geschilpunt tussen partijen, namelijk de vraag of op basis van Russisch recht de waarde van aangebracht vermogen al dan niet tussen partijen verdeeld moet worden. Voorts stelt zij, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, LJN AL7051, dat wanneer tegen dat deel van de beschikking dat een eindbeschikking is (in dit geval de beslissing om het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie af te wijzen) wordt geappelleerd, tevens grieven kunnen worden gericht tegen het andere deel (de tussenbeschikking), ongeacht hetgeen de eerste rechter heeft beslist omtrent tussentijds appel.
4.5.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ten aanzien van de bestreden beschikking is sprake van een deelbeschikking, nu voor wat betreft (onder meer) de vaststelling van een partnerbijdrage sprake is van een eindbeschikking, maar ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling c.q. verdeling een tussenbeschikking is gegeven. In een dergelijk geval is appel mogelijk van de gehele beschikking, zowel van het eindbeschikkinggedeelte als van het tussenbeschikkinggedeelte. Een en ander is door de Hoge Raad beslist in het door de vrouw aangehaalde arrest. Dit betekent dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep, ook voor zover dit zich richt tegen onderdeel 2.8.8 van de bestreden beschikking.
Verdere verloop van de procedure
4.6.
Ter zitting is met partijen besproken dat het hof enige regie zal uitoefenen aangaande de verdere behandeling van de zaak. Mede gelet op het standpunt van de vrouw dat de vaststelling van de partneralimentatie pas mogelijk is nadat de verdeling is vastgesteld, zal het hof overgaan tot splitsing van de procedure. De geschilpunten hiervoor genoemd onder A.1 tot en met A.7 over de vaststelling van partneralimentatie en – mogelijk - de kinderalimentatie zullen verder worden behandeld onder zaaknummer 200.149.208/01, de geschilpunten onder B.1 en B.2 aangaande de vermogensrechtelijke afwikkeling worden afzonderlijk behandeld, onder zaaknummer 200.135.182/01.
4.7.
In de zaak met nummer 200.135.182/01 (geschilpunten over het huwelijksgoederenregime) zal een nieuwe datum voor mondelinge behandeling worden vastgesteld, waarop de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4.8.
In de zaak met nummer 200.149.208/01 (geschilpunten over de partneralimentatie en - mogelijk – de kinderalimentatie) zal het hof de behandeling pro forma aanhouden. Indien de vrouw met haar verzoek inzake de hypotheekrente en de huurinkomsten een provisioneel verzoek wenst in te stellen zal het hof daarvoor een mondelinge behandeling bepalen. Ter zitting heeft de vrouw daarover geen standpunt ingenomen.
.

5.Beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.135.182/01:
bepaalt dat een nadere mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
verzoekt partijen hun verhinderdata op te geven voor de periode juni tot en met oktober 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de (afgesplitste) zaak met nummer 200.149.208/01:
houdt het geschil over de partneralimentatie en – mogelijk – de kinderalimentatie aan tot 5 juli 2015 (pro forma);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, W.J. van den Bergh en A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. H. From als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.