ECLI:NL:GHAMS:2014:2390

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.141.070-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen gerechtsdeurwaarder wegens onvoldoende opleidingspunten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder, appellante in deze procedure, had tegen een eerdere beschikking van 10 december 2013 hoger beroep ingesteld. Deze beschikking verklaarde de klacht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) gegrond en legde een geldboete op van € 1.200,-- wegens het niet behalen van het vereiste minimum aantal opleidingspunten in de periodes 2009-2010 en 2011-2012. De gerechtsdeurwaarder had respectievelijk 28 en 26 punten behaald, terwijl het minimum 30 punten per periode was.

De gerechtsdeurwaarder erkende dat zij te weinig punten had behaald, maar voerde aan dat bijzondere omstandigheden, zoals de herstructurering van haar kantoororganisatie, haar hadden belet om aan de opleidingsverplichting te voldoen. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de boete te matigen. Het hof benadrukte dat de opleidingsverplichting essentieel is voor de kwaliteit van de beroepsgroep en dat het niet voldoen aan deze verplichting niet alleen de eigen beroepsuitoefening in gevaar brengt, maar ook een oneerlijke concurrentie creëert ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders.

Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en legde de gerechtsdeurwaarder een geldboete op van € 200,- per niet behaald opleidingspunt. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld en dat de opgelegde boete passend was. De argumenten van de gerechtsdeurwaarder over de hoogte van de boete werden door het hof niet gehonoreerd, aangezien de boete ook een preventieve werking heeft en toekomstige overtredingen moet ontmoedigen. De klacht van de KBvG werd terecht gegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.141.070/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 269.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 juni 2014
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [woonplaats],
APPELLANTE,
t e g e n
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gemachtigde:
mr. J.A. de Swart,
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Van de zijde van appellante, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op
29 januari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 10 december 2013, verzonden op 2 januari 2014. Bij die beschikking heeft de kamer de klacht van geïntimeerde, verder de KBvG, tegen de gerechtsdeurwaarder, gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel tot betaling van een geldboete van € 1.200,--.
1.2
De KBvG heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen ter griffie van het hof op
18 februari 2014.
1.3
De gerechtsdeurwaarder heeft twee nadere producties ingediend, ter griffie van het hof ontvangen op 8 april 2014.
1.4
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2014. De gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van de KBvG zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van de KBvG

4.1
De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat zij in de perioden 2009-2010 en 2011-2012 te weinig opleidingspunten heeft behaald. Op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid (hierna: Verordening) is ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht zich te scholen en bij te scholen, zodat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze in artikel 1 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het minimaal te behalen aantal opleidingspunten bedroeg zowel in 2009-2010 als in 2011-2012 30.
4.2
De gerechtsdeurwaarder heeft in de eerst genoemde periode 28 punten behaald en in de tweede 26 punten. De KBvG verzoekt deze overtreding te bestraffen en wel met een geldboete, niet alleen om het door de gerechtsdeurwaarder behaalde financiële voordeel af te romen, maar ook vanwege de daaraan verbonden preventieve werking.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1
De gerechtsdeurwaarder erkent dat zij te weinig studiepunten heeft behaald, maar zij stelt dat er wel degelijk sprake is geweest van bijzondere omstandigheden waardoor zij de voorgeschreven punten niet heeft kunnen halen. Zo is zij in 2011 druk doende geweest om in overeenstemming met de Verordening Normen voor Kwaliteit haar kantoororganisatie op orde te krijgen.
5.2
De gerechtsdeurwaarder betwist dat zij met het niet behalen van het vereiste minimum puntenaantal enig financieel voordeel heeft genoten. In het door de KBvG verstrekte overzicht worden de in de voorgaande periode niet behaalde punten in mindering gebracht op de behaalde punten in de lopende periode, waaruit zij opmaakt dat zij deze alsnog moet inhalen en dus alsnog tijd en geld moet investeren. Van een bevoordeling ten opzichte van de andere gerechtsdeurwaarders kan dan geen sprake zijn.
5.3
Verder maakt de gerechtsdeurwaarder bezwaar tegen de opgelegde boete van € 200,- per punt. De gerechtsdeurwaarder stelt dat deze boete in geen enkele verhouding staat tot de werkelijk gemaakt kosten van scholing daar cursussen waarvoor zij zich heeft ingeschreven slechts € 50,- per punt kosten.

6.De beoordeling

6.1
Om de kwaliteit van de gehele beroepsgroep te verzekeren zijn alle gerechtsdeurwaarders verplicht per periode van twee jaar een minimum aantal opleidingspunten te behalen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder niet aan deze verplichting voldoet brengt zij niet alleen de kwaliteit van haar eigen beroepsuitoefening in gevaar, maar bevoordeelt zij zich ook ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die zich wel aan de Verordening houden en aan de op hen rustende opleidingsverplichting tijd en geld moeten besteden.
6.2
De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder in de periode 2011-2012 veel tijd kwijt was om in overeenstemming met de Verordening Normen voor Kwaliteit een positief toetsingsverslag van haar kantoororganisatie verkrijgen, een verplichting waaraan overigens alle gerechtsdeurwaarders in die periode dienden te voldoen, is geen gegronde reden om zich niet aan de studieverplichting te houden. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder zich ook zonder goede grond in de daarvoor gelegen periode (2009-2010) niet aan de studieverplichting heeft gehouden. Gelet op het dwingende karakter van voornoemd voorschrift dienen de omstandigheden die tot overtreding van de Verordening hebben geleid derhalve voor haar rekening en risico te komen.
6.3
Anders dan de gerechtsdeurwaarder betoogt is er wel degelijk sprake van een financieel voordeel genoten ten opzichte van gerechtsdeurwaarders die zich wel aan de Verordening houden. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de KBvG verklaard dat een tekort aan opleidingspunten (in beginsel) niet kan worden ingehaald. Hoewel moet worden toegegeven dat de weergave van behaalde opleidingspunten in het door de KBvG verstrekte overzicht van 3 januari 2014 de indruk kan wekken dat een tekort aan opleidingspunten mag worden ingehaald en het derhalve aanbeveling verdient de passage die hierop ziet aan te passen, kan de gerechtsdeurwaarder zich terzake niet op gewekte verwachtingen beroepen.
Zij heeft immers op 22 januari 2013 het bestuur van de KBvG (tevergeefs) verzocht haar ontheffing te verlenen voor het behalen van de resterende opleidingspunten, waaruit kan worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder ervan doordrongen was dat de resterende opleidingspunten niet zonder meer konden worden ingehaald. Dit klemt te meer daar de gerechtsdeurwaarder ook na de periode 2011-2012 zich niet heeft ingespannen om alsnog binnen afzienbare tijd de achterstallige punten te behalen.
6.4
Uit het voorgaande volgt dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De maatregel van een geldboete is passend en geboden. Hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd over de hoogte van de boete geeft het hof geen aanleiding in deze zaak een lagere boete op te leggen dan een van € 200,= per niet behaald opleidingspunt. De stelling dat de prijzen voor cursussen de afgelopen jaren zodanig gedaald zijn dat de opgelegde boete niet meer in verhouding staat tot het behaalde financiële voordeel, is door de KBvG gemotiveerd betwist en door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende met stukken aangetoond. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding om de hoogte van de opgelegde boete te matigen of aan te passen. Bovendien miskent de gerechtsdeurwaarder dat een boete niet alleen ertoe dient het behaalde financiële voordeel af te romen, maar ook om toekomstige soortgelijke overtredingen, van de gerechtsdeurwaarder of anderen, te ontmoedigen.
6.5
De klacht is daarom door de kamer terecht gegrond verklaard.
6.6
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J. Blokland en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 juni 2014 door de rolraadsheer.