ECLI:NL:GHAMS:2014:2388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.140.224-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake onzorgvuldig handelen bij incassoprocedure

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van een bewindvoerder tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft het onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarder die, zonder de bewindvoerder in kennis te stellen, rechtstreeks contact heeft opgenomen met de onder bewind gestelde schuldenaar om een vordering van het CJIB te incasseren. De bewindvoerder, klager, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die de klacht eerder ongegrond had verklaard. Het hof heeft de zaak op 17 april 2014 behandeld, waarbij zowel klager als de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder op 31 mei 2012 een dwangbevel heeft uitgevaardigd en dat hij herhaaldelijk heeft geprobeerd om betaling te verkrijgen van de boete bij de bewindvoerder. Klager heeft een betalingsvoorstel gedaan, maar de gerechtsdeurwaarder heeft dit afgewezen en heeft vervolgens de schuldenaar rechtstreeks benaderd. Het hof oordeelt dat het niet onjuist was dat de gerechtsdeurwaarder deze stap heeft gezet, gezien de urgentie van de situatie en de expiratiedatum van de boete. Het hof is van mening dat de gerechtsdeurwaarder in het belang van de schuldenaar heeft gehandeld.

Echter, het hof heeft ook vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder verzuimd heeft om klager op de hoogte te stellen van zijn correspondentie met de schuldenaar, wat als onzorgvuldig wordt beschouwd. Het hof verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, maar ziet geen aanleiding om een maatregel op te leggen, gezien de geringe ernst van het verzuim. De beslissing van de kamer wordt gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.140.224/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 184.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 juni 2014
inzake:
[klager] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [naam],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1],
APPELLANT,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 2],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Van de zijde van appellant, verder de klager, is bij een op 14 januari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 3 december 2013, verzonden op 20 december 2013. Bij die beslissing heeft de kamer de door klager tegen geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, ingediende klacht ongegrond verklaard.
1.2
Door klager zijn de nadere gronden van het hoger beroep, met bijlagen, ingediend welke ter griffie van het hof op 27 januari 2014 zijn ontvangen.
1.3
De gerechtsdeurwaarder heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen ter griffie van het hof op 4 maart 2014.
1.4
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2014. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen; beiden hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze heeft getracht een vordering van het CJIB te incasseren bij de onder bewind gestelde schuldenaar. De gerechtsdeurwaarder heeft de schuldenaar rechtstreeks aangeschreven en getracht hem te bewegen een betalingsregeling te treffen, zonder gelijktijdige kennisgeving daarvan aan klager. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee de onderbewindstelling van de schuldenaar genegeerd, aldus klager. Daarnaast wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij een vordering op de onder bewind gestelde schuldenaar tracht te incasseren terwijl hij bekend was met diens schuldenpositie.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6.De beoordeling

6.1
Het hof behandelt de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. In hoger beroep heeft klager zijn oorspronkelijke klacht aangevuld met een nieuw verwijt. Het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder het correspondentieadres van klager niet in zijn systeem had aangepast zal het hof in dit hoger beroep dan ook niet behandelen.
6.2
Het hof neemt het volgende in aanmerking. Op 31 mei 2012 heeft het CJIB een dwangbevel uitgevaardigd ten laste van de onder bewind gestelde schuldenaar. Op 21 juni 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel aan die schuldenaar betekend met het gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Vanaf eind juni 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder herhaaldelijk getracht van klager, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van de schuldenaar, betaling te verkrijgen van een door klager onbetaald gelaten CJIB boete van die schuldenaar. Klager heeft uiteindelijk op 22 februari 2013 de gerechtsdeurwaarder een betalingsvoorstel gedaan tot betaling van € 75,- per maand. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop klager bericht dat gelet op de expiratiedatum van de CJIB boete minimaal € 125,- per maand zal moeten worden afgelost en dat bij niet tijdige inning van de boete het CJIB de zaak terugneemt en dwangmiddelen kan gaan toepassen, zoals gijzeling van de onder bewind gestelde schuldenaar. Klager heeft dit tegenvoorstel afgewezen, omdat dan de beslagvrije voet van de schuldenaar niet meer zou kunnen worden gerespecteerd. De gerechtsdeurwaarder heeft zich vervolgens bij brief van 25 februari 2013 rechtstreeks tot de schuldenaar gewend en hem in de gelegenheid gesteld zelf akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 125,- per maand.
6.3
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht het hof het niet onjuist dat de gerechtsdeurwaarder bij wijze van een laatste poging uiteindelijk rechtstreeks bij de schuldenaar getracht heeft betaling van de vordering te verkrijgen. De gerechtsdeurwaarder zag zich immers geconfronteerd met de expiratiedatum van de boete, zonder dat klager ervan doordrongen leek te zijn welke ingrijpende gevolgen het niet tijdig kunnen innen van die vordering voor de schuldenaar zou kunnen hebben. Met de kamer is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder aldus voldoende aannemelijk heeft gemaakt te hebben gehandeld in het belang van de schuldenaar. Het handelen van de gerechtsdeurwaarder is in zoverre derhalve niet tuchtrechtelijk laakbaar.
6.4
Wel is vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder, zoals door hem ter zitting in hoger beroep is erkend, geen kopie van zijn brief aan de schuldenaar van 25 februari 2013 aan klager heeft gezonden. Het hof acht dit verwijtbaar aangezien van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat deze in het geval van een onder bewindstelling de bewindvoerder (klager) direct op de hoogte stelt van al hetgeen de bewindvoering aangaat. Dat klager de brief wel heeft ontvangen, maar dan van de schuldenaar, doet aan het onzorgvuldig handelen niet af. De klacht is in zoverre gegrond. Het hof ziet echter, gelet op de betrekkelijk geringe ernst van dit nalaten, geen aanleiding een maatregel op te leggen.
6.5
Ten aanzien van het verwijt over het incasseren van de vordering verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer dat de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd heeft bestreden dat hij met de schuldenpositie van de onder bewind gestelde schuldenaar bekend was en het gestelde verwijt dus niet is komen vast te staan.
6.6
Nu het hof ten aanzien van de klacht ten dele tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal het hof die beslissing van de kamer op dat punt vernietigen en voor het overige bevestigen.
6.7
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.8
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
 vernietigt de bestreden beslissing voor zover deze betrekking heeft op het niet verzenden van een kopie van de brief van 25 februari 2013 aan klager (zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.4);
in zoverre opnieuw rechtdoende:
 verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
 ziet af van het opleggen van een maatregel;
 bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J. Blokland en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 juni 2014 door de rolraadsheer.