In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De man en de vrouw zijn in 2005 gehuwd en hebben samen twee kinderen. Hun huwelijk is op 2 juli 2012 ontbonden. De man heeft in hoger beroep verzocht om de alimentatie te verlagen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep verzoekt om een verhoging van de alimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 306,- per kind per maand zou betalen en een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 1.034,- bruto per maand. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 271,50 per kind per maand, en de behoefte van de vrouw op € 1.147,- netto per maand. De man heeft onvoldoende draagkracht aangetoond om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen, vooral omdat hij sinds april 2013 geen salaris meer ontvangt. Het hof heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 205,- per kind per maand tot 1 februari 2012, en op € 170,- per kind per maand tot 1 april 2013. Vanaf 1 april 2013 is de bijdrage op nihil gesteld. De verzoeken van de vrouw om de alimentatie te verhogen zijn afgewezen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.