ECLI:NL:GHAMS:2014:231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
200.124.397-01 NOT en 200.124.690-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris wegens schending van de zorgplicht en oplichting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een klacht tegen een notaris die zich in feite als instrument van een aspirant-koper heeft laten gebruiken. De notaris heeft de aspirant-koper verdedigd en onwaarheden aan de klagers verkondigd. De klacht is gegrond verklaard door de kamer, die de notaris een schorsing van vier maanden oplegde. Het hof vernietigt deze beslissing en legt de maatregel van ontzetting uit het ambt op. De notaris heeft nagelaten de identiteit van de aspirant-koper te onderzoeken en geen verklaring gegeven voor de valse documenten die op zijn kantoor aanwezig waren. De notaris heeft de klagers onterecht gerustgesteld over de gegoedheid van de aspirant-koper, die uiteindelijk niet in staat bleek de koopovereenkomst na te komen. De handelwijze van de notaris schaadt het vertrouwen in het notariaat en is onwaardig voor zijn functie. Het hof oordeelt dat de ernst van de situatie een ontzetting uit het ambt rechtvaardigt, ondanks de claim van de notaris dat hij zelf slachtoffer van oplichting is geworden. De beslissing van de kamer wordt vernietigd voor wat betreft de opgelegde maatregel, en de notaris wordt ontzet uit zijn ambt, ingaande op 10 februari 2014.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.124.397/01 NOT en 200.124.690/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 526336/NT 12-51 en 528578/NT 12-57
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 februari 2014
inzake (200.124.690/01 NOT):
1. [klager],
wonende te [plaatsnaam],
2. [klager],
kantoorhoudend te [plaatsnaam],
appellanten,
t e g e n
[oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A. Karls, advocaat te Den Haag,
en inzake (200.124.397/01 NOT):
[oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
appellant,
gemachtigde: mr. R.A. Karls, advocaat te Den Haag,
t e g e n
1. [klager],
wonende te [plaatsnaam],
2. [klager],
kantoorhoudend te [plaatsnaam],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
In de zaak met zaaknummer 200.124.690/01 is van de zijde van appellant sub 1, verder te noemen klager sub 1, bij een op 14 maart 2013 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, hierna verder te noemen “de kamer”, van 28 februari 2013. Bij die beslissing heeft de kamer de klacht van klager sub 1 en appellant sub 2 (hierna te noemen “klager sub 2”) tegen geïntimeerde, hierna verder te noemen “de notaris”, gegrond verklaard en aan de notaris opgelegd de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van vier maanden.
1.2.
Klager sub 2 heeft zich bij een op 25 maart 2013 ter griffie van het hof ingekomen brief gevoegd bij het door klager sub 1 ingestelde beroep. Klager sub 1 en klager sub 2 zullen hierna tezamen worden aangeduid als “klagers”.
1.3.
In de zaak met zaaknummer 200.124.397/01 is van de zijde van de notaris bij een op 28 maart 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - eveneens tijdig hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer.
1.4.
Op 8 mei 2013 is van de zijde van de notaris een verweerschrift - met bijlagen - in de hiervoor onder 1.1. genoemde procedure ter griffie van het hof ingekomen.
1.5.
Van de zijde van klager sub 1 is op 23 mei 2013 een verweerschrift in de procedure 200.124.397/01 - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen. Op 27 mei 2013 is van de zijde van klager sub 1 in deze zaak een aanvullend stuk ter griffie van het hof ingekomen.
1.6.
Vervolgens is van de zijde van klager sub 1 op 17 juni 2013 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ontvangen.
1.7.
Van de zijde van de notaris is op 8 november 2013 ten behoeve van beide zaken een aanvullend stuk ter griffie van het hof ingekomen.
1.8.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 21 november 2013. Klagers en de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak - samengevat weergegeven - om het volgende.
[aspirant-koper] (hierna te noemen: “[aspirant-koper]”) heeft zich medio 2012 voorgedaan als aspirant-koper van de woning van klager sub 1. Klager sub 2 was destijds de makelaar van klager sub 1. [aspirant-koper] wenste de woning te kopen voor de vraagprijs van€ 1.350.000,00. [aspirant-koper], toen 34 jaar oud, zou volgens de notaris een rijke erfgename zijn. Op 6 juli 2012 is de koopovereenkomst ten kantore van de notaris door partijen getekend. Bij die gelegenheid heeft de notaris wel het paspoort van klager sub 1 geverifieerd, doch niet dat van [aspirant-koper]. De notaris meldde in dit verband dat hij [aspirant-koper] al maanden kende, doordat hij voor haar meerdere koopcontracten had opgemaakt. [aspirant-koper] heeft niet voldaan aan haar verplichting om op 9 juli 2012 de overeengekomen waarborgsom van 10% van de koopsom te storten dan wel een bankgarantie te verstrekken. Wel heeft de notaris die dag aan klager sub 1 medegedeeld een bevestiging van de Zwitserse bank Julius Bär te hebben ontvangen dat de gelden naar zijn derdengeldrekening waren overgeboekt. Op de datum waarop de levering zou moeten plaatsvinden, 18 juli 2012, is tijdens een bespreking tussen de notaris, klagers, [aspirant-koper] en haar nicht, door [aspirant-koper] medegedeeld dat zij niet een rijke erfgename was. [aspirant-koper] verklaarde een wiskundige gave te hebben, die van veel waarde zou zijn voor de Nederlandse staat. Aan [aspirant-koper] zou in dit verband voor te verrichten werkzaamheden in 2013 (het kraken van codes) door de Nederlandse staat een bedrag van 72 miljoen euro zijn toegezegd. De Staat zou die gelden echter hebben geblokkeerd. De notaris heeft dit een en ander bij die gelegenheid bevestigd. Daarnaast heeft [aspirant-koper] gemeld in het bevolkingsregister geregistreerd te staan onder de naam “[naam]”. In september 2012 heeft klager sub 1 het koopcontract laten ontbinden. Als gevolg daarvan heeft klager sub 1 een vermoedelijk niet verhaalbare vordering op [aspirant-koper] ter hoogte van de waarborgsom, zijnde € 135.000,--.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Klagers verwijten de notaris het volgende.
Tijdens de bezoeken van klagers aan de notaris zijn aan klagers documenten getoond (een brief van de IND, een e-mailbericht van Julius Bär en een online ING-overzicht) waaruit de identiteit en de gegoedheid van [aspirant-koper] zou blijken. Deze stukken blijken achteraf (ver)vals(t) te zijn geweest. [aspirant-koper] bleek achteraf niet over een bankrekening bij de ING Bank met een saldo van 32 miljoen euro te beschikken en evenmin bleek de Zwitserse bank Julius Bär aan [aspirant-koper] toekomende gelden te beheren. De notaris heeft een valse verklaring gegeven over de overboeking van gelden door deze laatste bank. De notaris heeft - ondanks het zeer onwaarschijnlijke en verdachte verhaal van [aspirant-koper] - haar uitlatingen en beweringen omtrent haar gegoedheid telkens bevestigd. Door diverse onwaarheden en onjuistheden te verkondigen ter verdediging van [aspirant-koper], heeft de notaris partijdig gehandeld. Ook is achteraf gebleken dat [aspirant-koper] niet was genaturaliseerd. De notaris heeft nagelaten de identiteit van [aspirant-koper] te onderzoeken. Verder had de notaris kennis van het feit dat [aspirant-koper] al eerder haar verplichtingen voortvloeiende uit andere koopovereenkomsten niet was nagekomen. Daarnaast heeft de notaris de koopakte, hoewel hem dat was gevraagd, niet in het daartoe bestemde register ingeschreven.
4.2.
In eerste aanleg heeft de notaris geen inhoudelijke reactie gegeven op de klacht. De notaris heeft zich in dit verband beroepen op de geheimhoudingsplicht van artikel 22 van de Wet op het notarisambt.
In hoger beroep heeft de notaris de gegrondheid van de klacht erkend. De notaris heeft aangevoerd dat hem eerst na de zitting in eerste aanleg is gebleken dat hij zelf het slachtoffer is geworden van oplichting door [aspirant-koper] en haar mededaders. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de notaris in dit verband op vragen van het hof verklaard dat na de behandeling in eerste aanleg de oplichting door [aspirant-koper] “met geweld aan hem is getoond”. Die oplichting heeft op een zo geraffineerde wijze plaatsgevonden dat de notaris een andere realiteit voor ogen stond, met als gevolg dat hij heeft gehandeld zoals uit de beslissing van de kamer blijkt. Gelet op deze bijzondere omstandigheden is de notaris van mening dat zijn tuchtrechtelijk laakbare handelen hem niet zo zwaar mag worden aangerekend, als de kamer heeft gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof stelt vast dat de notaris zich in deze zaak in feite als instrument van [aspirant-koper] heeft laten gebruiken. Dit valt af te leiden uit het feit dat de notaris [aspirant-koper] telkens heeft verdedigd en hierbij zelfs onwaarheden en onjuistheden aan klagers heeft verkondigd. Met name de onjuiste mededeling van de notaris omtrent de overboeking door de Zwitserse bank Julius Bär van aan [aspirant-koper] toebehorende gelden, is hiervan een voorbeeld. Daarnaast heeft de notaris nagelaten de identiteit van [aspirant-koper] nader te onderzoeken. Verder heeft de notaris geen verklaring gegeven voor de diverse valse documenten die zich op zijn kantoor bevonden. Een notaris dient gewapend te zijn met een gezonde dosis wantrouwen, en zeker de omstandigheid dat [aspirant-koper] zich eerst voordeed als zeer rijke erfgename en het vervolgens deed voorkomen alsof zij over een wiskundige gave zou beschikken, waarvoor de Nederlandse staat haar een exorbitant groot geldbedrag zou hebben toegekend, had voor de notaris aanleiding moeten zijn om de gegoedheid en de achtergrond van [aspirant-koper] nader te onderzoeken alvorens daaromtrent mededelingen aan klagers te doen, te meer nu de notaris ermee bekend was dat [aspirant-koper] ook niet aan haar uit eerder gesloten koopovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen had voldaan. Dat de notaris een en ander heeft nagelaten valt hem zeer ernstig aan te rekenen. Alhoewel de notaris heeft aangevoerd dat hij steeds overtuigd was van de gegoedheid van [aspirant-koper] en dat hij zelf het slachtoffer is geworden van oplichting, heeft de notaris nagelaten nader te onderbouwen op welke gronden hij overtuigd was/kon zijn van de gestelde gegoedheid en op welke wijze de vermeende oplichting door [aspirant-koper] (en haar mededaders) heeft plaatsgevonden. Ook is onduidelijk gebleven welke omstandigheid of gebeurtenis de notaris in deze de ogen zou hebben geopend. De enkele verklaring dat de oplichting door [aspirant-koper] hem “met geweld is getoond” is in dit verband niet zeer verhelderend. Ook is het wonderlijk – en onweersproken gebleven - dat klager sub 1 in april 2013 is benaderd door ene professor [professor], die zich voordeed als fraude-expert en crimineel analist voor verschillende (overheids)instanties en belast met het onderzoek naar de grootschalige fraudezaak van [aspirant-koper], terwijl de KNB desgevraagd aan klager sub 1 heeft bevestigd deze persoon enkel als adviseur van de notaris te kennen. Ook deze gang van zaken heeft een groot aantal – onbeantwoord gebleven - vragen opgeleverd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de kamer terecht heeft geoordeeld dat het in strijd is met de eer en het aanzien van het notarisambt dat de notaris heeft meegewerkt aan een transactie onder de omstandigheden als de onderhavige. De handelwijze van de notaris in deze zaak is een notaris onwaardig en schaadt bovendien het vertrouwen in het notariaat in zeer ernstige mate. Die handelwijze raakt daarmee de fundamenten van het rechtsverkeer, aangezien de deelnemers aan het rechtsverkeer erop moeten kunnen vertrouwen dat een notaris geen onjuiste en/of ongefundeerde mededelingen doet. De kamer heeft de klacht daarom terecht gegrond verklaard.
5.2.
Anders dan de kamer acht het hof, gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijk laakbare handelwijze van de notaris, de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden. Het hof beschouwt het feit dat de notaris (blijkbaar) zelf het slachtoffer is geworden van oplichting in dit verband niet als een verzachtende omstandigheid, aangezien (bij uitstek) een notaris, gezien zijn functie in het rechtsverkeer, ervoor dient te waken dat hem iets dergelijks overkomt.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het feit dat aan de notaris per 1 mei 2013 ontslag is verleend, geen beletsel vormt om aan hem alsnog de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.
5.3.
Nu het hof met betrekking tot de maatregel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal de beslissing op dat punt worden vernietigd.
5.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op, ingaande op maandag 10 februari 2014, 00.00 uur;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.R. Sturhoofd en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 februari 2014 door de rolraadsheer.