ECLI:NL:GHAMS:2014:2309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
23-000184-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag zonder voorbedachte rade in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van wapens. De tenlastelegging betrof een schietincident op 11 november 2011 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen op een slachtoffer schoot. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van 9 jaar.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 10 september 2013 en 14 mei 2014 heeft het hof de zaak onderzocht. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorbedachte rade, omdat de verdachte in een opwelling had gehandeld na een confrontatie met het slachtoffer. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, aangezien de tijd tussen het zien van het slachtoffer en het schieten slechts 23 seconden was. Dit tijdsverloop was te kort om te concluderen dat de verdachte had kunnen beraden op zijn daad.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van wapens, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van voorbedachte rade. De straf werd vastgesteld op 6 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en het hof benadrukte de ernst van de feiten en de risico's voor omstanders tijdens het schietincident. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, maar handhaafde de strafmaat.

Uitspraak

parketnummer: 23-000184-13
datum uitspraak: 28 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-676890-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
thans gedetineerd in [inrichting].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2013 en 14 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 11 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en/of rustig overleg), éénmaal of meermalen met een vuurwapen één of meer kogel(s) door een (glazen) raam/ruit in de richting van voornoemde [slachtoffer] en/of in/langs de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten;
2:
hij op of omstreeks 11 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II en/of III en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar haar eerdere pleitnota overgelegd op de zitting op 23 oktober 2012 bij de rechtbank Amsterdam en verzocht de inhoud van die pleitnota als integraal herhaald en ingelast te beschouwen ten aanzien van de conclusie van de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof stelt vast dat het verweer van de verdediging tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie niet mondeling ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw nader is onderbouwd. Een enkele verwijzing naar een pleitnotitie die is ingediend in eerste aanleg is naar het oordeel van het hof, onvoldoende. Het hof laat het verweer mitsdien onbesproken.
Het hof acht ambtshalve geen redenen aanwezig op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, zodat dit ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 11 november 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet éénmaal met een vuurwapen één kogel door een glazen raam in de richting van voornoemde [slachtoffer] en in de nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten;
2:
hij op 11 november 2011 te Amsterdam, een wapen van categorie II en/of III en munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een beroep op strafvermindering in verband met toepassing van artikel 359a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep in dit verband verwezen naar haar eerdere pleitnota van de zitting op 19 december 2012 bij de rechtbank Amsterdam en verzocht de inhoud van die pleitnota als integraal herhaald en ingelast te beschouwen ten aanzien van de conclusie van de verdediging tot toepassing van artikel 359a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof stelt vast dat het verweer van de verdediging tot toepassing van artikel 359a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet mondeling ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw nader is onderbouwd. Een enkele verwijzing naar een pleitnotitie die is ingediend in eerste aanleg is naar het oordeel van het hof, onvoldoende. Het hof laat dit verweer mitsdien onbesproken.

Voorbedachte rade

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er – kort gezegd – geen sprake is geweest van voorbedachte raad, nu uit de feiten en omstandigheden geenszins blijkt dat de verdachte eerst na kalm beraad en rustig overleg op het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten. Partiële vrijspraak dient dan ook te volgen.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en overweegt daaromtrent het volgende.
De verdachte heeft bekend dat hij op 11 november 2011 het slachtoffer, dat zich op dat moment in een café genaamd 100% bevond, door een ruit van dat café heeft beschoten met een vuurwapen. Op de beelden die hiervan zijn gemaakt door een bewakingscamera heeft het hof waargenomen dat de verdachte langs het café loopt, naar binnen kijkt, het café voorbij loopt, een trek neemt van (naar het hof van verdachte heeft begrepen) een sigaar, zich omdraait, zijn wapen pakt en schiet in de richting van het café. De verdachte heeft ter zitting deze gang van zaken bevestigd.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het langslopen het slachtoffer toevallig in het café zag zitten, hij voelde dat hij boos werd en hij kort daarop in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Die boosheid kwam volgens de verdachte op, omdat hij het slachtoffer zag lachen en deze hem eerder, in september 2011, meerdere malen zou hebben gestoken met aanzienlijk letsel bij de verdachte tot gevolg. Verdachte heeft verklaard dat hij, voor zijn eigen veiligheid, altijd een wapen bij zich heeft wanneer hij naar de Amsterdamse Poort gaat, de plaats waar café 100% zich bevindt.
Bij de beoordeling van de vraag of bewezen kan worden geacht dat bij de verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad stelt het hof het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Evenmin als de rechtbank kan het hof vaststellen dat de verdachte op de avond van 11 november 2011 van huis is gegaan met het plan om het slachtoffer dood te schieten, of dat de verdachte eerder dat plan heeft opgevat. Het hof slaat daarbij acht op het feit dat de verdachte na het incident in september 2011 zou hebben gezegd dat hij het slachtoffer zou “regelen” en dat hij altijd met een vuurwapen op zak liep. Daaruit kan echter naar het oordeel van het hof niet rechtstreeks worden afgeleid dat de verdachte al eerder het plan heeft opgevat om het slachtoffer te doden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet duidelijk is geworden wat de verdachte precies met “regelen” zou hebben bedoeld, en de verdachte een niet onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij met een vuurwapen rondliep.
Uit het handelen van de verdachte vanaf het moment dat hij slachtoffer zag zitten in het café kan evenmin worden afgeleid dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Het hof gaat er op grond van de camerabeelden en de verklaring van de verdachte van uit dat er maar 23 seconden gezeten kunnen hebben tussen het moment dat de verdachte het slachtoffer in het café ontwaarde en het moment dat hij op het slachtoffer schoot. Dit tijdsverloop is niet zo lang dat de mogelijkheid is uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, namelijk, zoals hij heeft aangegeven, in een opkomende woede nadat tot hem was doorgedrongen dat het slachtoffer daar zat en hem uitlachte. Dat de verdachte tussen de herkenning van het slachtoffer en het schieten een trek heeft genomen van zijn sigaar vormt daarbij naar het oordeel van het hof geen objectieve aanwijzing dat er sprake is geweest van kalm beraad, alleen al omdat goed voorstelbaar is dat de verdachte deze trek gedachteloos heeft genomen omdat hij de sigaar al aan het roken was toen hij het café passeerde.
Gelet hierop kan het hof niet tot een bewezenverklaring komen voor voorbedachte raad.
Het door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het benoemen van een deskundige om de vraag te beantwoorden of er bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging en of uit de uiterlijke verschijningsvorm een innerlijke gemoedstoestand kan worden afgeleid, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of IIII.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (uitgaande van poging tot moord) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten op een op dat moment weerloos slachtoffer en hem daarbij in zijn nek heeft geraakt. Daarbij had het slachtoffer makkelijk kunnen overlijden en het is slechts aan het toeval te danken dat dit niet is gebeurd. Bovendien geeft het schieten op een café waar op dat moment (zoals tevens blijkt uit de camerabeelden) veel mensen aanwezig waren, grote risico’s op letsel bij de andere aanwezigen in het café. De verdachte heeft ter terechtzitting geen enkel berouw getoond voor zijn handelen. Hij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij er moeite mee heeft dat hij gedetineerd zit, terwijl het slachtoffer vrij rondloopt. De verdachte heeft er echter na het steekincident met het slachtoffer zelf voor gekozen (lange tijd) geen aangifte te doen en de kwestie op die wijze over te dragen aan de politie en justitie.
De verdachte heeft een vuurwapen voorhanden heeft gehad dat hij naar eigen zeggen altijd bij zich draagt als hij naar het winkelcentrum de Amsterdamse Poort gaat. Dit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke geweldsmisdrijven leiden tot de conclusie dat de verdachte niet alleen in dit geval maar ook in andere gevallen geweld, desnoods met dodelijke afloop, allerminst schuwt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is in negatieve zin in aanmerking genomen, dat blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 april 2014 de verdachte eerder meermalen en ook nadien onherroepelijk is veroordeeld tot langere gevangenisstraffen in verband met geweld gerelateerde feiten.
Het hof acht, hoewel de verdachte wordt vrijgesproken van de voorbedachte raad, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals die is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. E. de Greeve en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van
mr. J.J. Veldheer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 mei 2014.