ECLI:NL:GHAMS:2014:230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
200.127.369/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en berekening volgens nieuwe normen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De man is op 17 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2013. In deze beschikking werd de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De vrouw had incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om een verhoging van de alimentatie. De partijen, man en vrouw, zijn in 1996 gehuwd en hebben vier kinderen. Hun huwelijk is in 2007 ontbonden. De man heeft een eenmanszaak en heeft te maken met een terugval in zijn inkomen, wat hij aanvoert als reden voor de wijziging van de alimentatie. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld en vastgesteld dat zijn netto besteedbaar inkomen lager is dan € 1.250,- per maand. Dit leidt tot de conclusie dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de bijdrage met ingang van 17 mei 2013 op nihil gesteld, omdat het niet redelijk is om van de man te verwachten dat hij een bijdrage kan betalen gezien zijn financiële situatie. De beslissing van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de man niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 januari 2014
Zaaknummer: 200.127.369/01
Zaaknummer eerste aanleg: 178008 / FA RK 11-285
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Stokvis te Haarlem,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S.F. Yap te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 17 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 20 februari 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 178008 / FA RK 11-285.
1.3.
De man heeft op 31 mei 2013 stukken die betrekking hebben op de procedure in eerste aanleg ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 22 juli 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
De man heeft op 3 september 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.6.
De man heeft op 27 september 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De vrouw heeft op 30 september 2013 nadere stukken ingediend.
1.8.
De zaak is op 10 oktober 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 19 juli 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 juli 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1995, [kind b] [in] 1998 en de tweeling [kind c] en [kind d], beiden [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat partijen over en weer gehouden zijn tot naleving van hetgeen zij 6 juni 2007 zijn overeengekomen bij echtscheidingsconvenant, dat aan die beschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt. In artikel 1.4 van het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt van € 900,- per maand voor de kinderen gezamenlijk, in welk bedrag een bedrag van € 100,- is begrepen dat bestemd is voor sport en spel.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1958. Hij is alleenstaand.
Hij exploiteert een eenmanszaak, genaamd […] (hierna: [onderneming 1]). Het resultaat in 2008 bedroeg € 39.639,- volgens het financieel verslag over dat jaar. In 2009 bedroeg het resultaat € 51.394,-. Volgens zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010 bedroeg het resultaat in dat jaar € 7.135,- negatief. In 2011 bedroeg het resultaat € 7.995,- volgens zijn aangifte inkomstenbelasting over dat jaar. Laatstgenoemd resultaat blijkt eveneens uit de winst- en verliesrekening van [onderneming 1] over 2012, volgens welke het resultaat over 2012 € 19.766,- negatief bedroeg.
Hij exploiteert een eenmanszaak, genaamd [onderneming 2].
Uit verhuur van een onroerende zaak aan de [a] ontvangt hij maandelijks € 1.000,- aan huurinkomsten.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning aan de [b] betaalt hij € 899,- per maand aan aftrekbare rente en € 425,- per maand aan niet-aftrekbare rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 294.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 106,- per maand.
Aan premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering betaalt hij € 200,- per kwartaal.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1962. Zij vormt met de kinderen een eenoudergezin.
Zij ontvangt een WIA-uitkering. Deze bedroeg volgens de betaalspecificatie over juli 2013 € 1.044,- bruto per maand, exclusief een uitkering Toeslagenwet van € 345,- bruto per maand en vakantietoeslag.
Zij verhuurt een deel van de door haar bewoonde woning die aan haar in eigendom toebehoort, aan derden. Zij ontvangt in verband hiermee inkomsten van € 1.200,- netto per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang –:
  • de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2010 althans 28 maart 2011 op nihil te stellen;
  • de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek te bepalen dat de man gehouden zal zijn om met ingang van 1 januari 2011 dan wel per 26 januari 2011 dan wel met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen een bedrag van € 450,- per kind per maand althans een zodanige bijdrage overeenkomstig hun behoefte en overeenkomstig de draagkracht van de man te voldoen als de rechtbank juist zou achten.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2010, althans met ingang van 17 mei 2013, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten, op nihil te stellen, althans deze te bepalen op een zodanig lager bedrag als het hof juist zal achten.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie. In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2011 dan wel per 22 juli 2013 dan wel met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 450,- per kind per maand zal voldoen, althans een zodanige bijdrage overeenkomstig hun behoefte en overeenkomstig de draagkracht van de man vast te stellen als het hof juist zal achten.
3.4.
De man verzoekt het verzoek in incidenteel appel van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover zij daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot wijziging van de door hem te betalen kinderbijdrage.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling is de vraag of er grond bestaat voor wijziging van de bij echtscheidingsconvenant bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Als daarvan sprake is, dient te worden beoordeeld vanaf welke datum de bijdrage opnieuw dient te worden berekend. Afhankelijk van de uitkomst daarvan, moet worden bepaald of en zo ja, met welk bedrag de man sindsdien dient bij te dragen in voormelde kosten.
4.2.
In principaal appel grondt de man zijn wijzigingsverzoek op de terugval die zijn inkomen na het sluiten van het echtscheidingsconvenant heeft ondergaan. Hij wijst daartoe op de sterk negatieve tendens die het verloop van het bedrijfsresultaat van [onderneming 1] in de jaren nadien laat zien. Vanwege de aanhoudende economische malaise gaat het volgens de man slecht met [onderneming 1], in welke onderneming hij zich toelegt op het verkopen van parketvloeren. Hij heeft de laatste tijd, als gevolg van de negatieve economische situatie in de bouwbranche, geen hele parketvloeren meer verkocht, maar hij verkoopt nog slechts parket voor kleine oppervlaktes, aldus de man.
Naar het oordeel van het hof wordt het betoog van de man in voldoende mate ondersteund door de financiële stukken die hij in hoger beroep heeft overgelegd. Weliswaar is namens de vrouw verklaard dat de jaarstukken 2012 van [onderneming 1] niet toereikend zijn voor het bepalen van de draagkracht van de man, maar zij heeft daartoe onvoldoende gesteld. Het hof ziet in het teruglopen van het bedrijfsresultaat van [onderneming 1] in ieder geval een voldoende rechtens relevante wijziging van omstandigheden die noopt tot het herbeoordelen van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage. Als ingangsdatum van deze herbeoordeling zal het hof niet de primair door de man verzochte datum van 1 januari 2010 hanteren, nu gesteld noch gebleken is dat de vrouw toen rekening heeft kunnen houden met een mogelijke wijziging van de bijdrage voor de kinderen. De subsidiair door de man verzochte ingangsdatum van 17 mei 2013 zal derhalve worden gehanteerd. Dit brengt mee dat de met ingang van 1 april 2013 geldende richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen bij het berekenen van kinderalimentatie zullen worden toegepast.
4.3.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man met ingang van 17 mei 2013 dient volgens de thans geldende richtlijnen zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt te worden genomen. Het hof zal bij het berekenen daarvan het gemiddeld bedrijfsresultaat van [onderneming 1] over de jaren 2010, 2011 en 2012 hanteren. Gelet op de gevolgen die de onderneming van de man ondervindt van de huidige economische crisis, acht het hof het niet redelijk om bij het beoordelen van zijn inkomen uit te gaan van de (hogere) bedrijfsresultaten die in de daarvoor gelegen jaren zijn behaald. Voldoende aannemelijk is geworden dat niet te verwachten valt dat de man in de (nabije) toekomst een dergelijk resultaat zal behalen in [onderneming 1]. De man heeft betoogd dat vanwege de aanhoudend slechte economische situatie in de branche waarin [onderneming 1] opereert, voor 2013 geen uitzicht bestaat op verbetering van het bedrijfsresultaat. Nu algemeen bekend is dat het structureel slecht gaat in die branche, volgt het hof de man hierin. Dat er geen financiële gegevens over 2013 beschikbaar zijn, maakt dit niet anders. Dit leidt ertoe dat bij het bepalen van de draagkracht van de man in de eerste plaats moet worden uitgegaan van een negatief gemiddeld bedrijfsresultaat van [onderneming 1] op jaarbasis van € 6.302,- negatief. Vaststaat dat de man daarnaast inkomsten van € 1.000,- per maand heeft uit verhuur van een pand aan de [a]. Gebleken is dat de man zowel deze huurinkomsten, die volgens hem tot 2009 de enige inkomsten vormden van [onderneming 2], als de waarde van dit pand opgeeft voor de inkomstenbelasting. Het hof zal hiermee op dezelfde wijze rekening houden.
De vrouw heeft nog gesteld dat de man daarnaast over verscheidene andere panden beschikt die zijn financiële positie positief beïnvloeden. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij eigenaar is van één van die panden, dat hij dit pand verhuurt en dat hij daaruit huurinkomsten ontvangt. De overige panden zijn volgens hem niet zijn eigendom, maar deze worden dan wel werden door hem gehuurd uit hoofde van zijn ondernemingen. De waarde van al deze door de vrouw bedoelde panden en inkomsten daaruit zijn verwerkt in het bedrijfsresultaat van zijn ondernemingen, aldus de man. Het hof is van oordeel dat de man, mede gezien de door hem overgelegde financiële stukken, de stelling van de vrouw voldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat niet aannemelijk is dat de man naast zijn hierboven genoemde inkomsten, nog andere inkomsten heeft uit onroerende zaken.
4.4.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de man een lager netto besteedbaar inkomen heeft dan € 1.250,- per maand. Volgens de thans geldende richtlijnen heeft de man dan in beginsel een bedrag van € 50,- per maand beschikbaar voor het voldoen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van alle vier de kinderen. Het hof houdt het ervoor dat dit bedrag lager is dan de behoefte van de kinderen gezamenlijk, zodat geen aanleiding bestaat om rekening te houden met een zorgkorting aan zijn zijde. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat omgang plaatsvindt tussen de man en de kinderen.
Vaststelling van een bijdrage van € 50,- per maand op basis van de tabel behoeft volgens de richtlijnen evenwel correctie indien dit tot een onaanvaardbare situatie zou leiden voor de onderhoudsplichtige. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige:
  • bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of
  • van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
In het betoog van de man dat hij gelet op zijn slechte inkomenspositie niet in staat is enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen te betalen, leest het hof een beroep op deze aanvaardbaarheidstoets. Alleen al gelet op de woonlasten van de man zoals weergegeven onder 2.3, acht het hof aannemelijk dat de man bij vaststelling van genoemde bijdrage minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, zodat die vaststelling tot een onaanvaardbare situatie leidt. De door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen dient derhalve met ingang van 17 mei 2013 op nihil te worden gesteld.
4.5.
Ten overvloede wijst het hof erop dat indien de draagkracht van de man zou worden berekend volgens de normen die vóór 1 april 2013 daarvoor toepasselijk waren, de uitkomst niet anders zou zijn geweest. Het hiervoor overwogene over het inkomen van de man, afgezet tegen de lasten die hij heeft dan wel die zijn verwerkt in de ten aanzien van hem als alleenstaande toepasselijke bijstandsnorm, leidt ertoe dat de man geen draagkracht heeft voor het voldoen van een bijdrage in de kosten van verzorging in opvoeding van de kinderen.
4.6.
Dat neemt niet weg dat, voor zover vanaf 17 mei 2013 tot heden enige bijdrage door de man is betaald en/of op hem is verhaald, in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd dat zij deze terugbetaalt. Een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen pleegt immers naar haar aard van maand tot maand te worden verbruikt. Daar komt bij dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt, mede gelet op haar inkomen, dat zij niet in staat is tot terugbetaling van enige van de man afkomstige bijdrage.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek in incidenteel appel van de vrouw geen bespreking behoeft.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 3 juli 2007 en het echtscheidingsconvenant van 6 juni 2007 dat daaraan is gehecht en daarvan deel uitmaakt, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 17 mei 2013 op nihil;
bepaalt, voor zover over de periode vanaf 17 mei 2013 tot heden enige bijdrage door de man is betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A. van Haeringen en mr. A.A. van Berge in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.