In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een conservatoir derdenbeslag dat door Yusen Logistics (Benelux) B.V. is gelegd onder de minderjarige dochters van [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. Yusen had [appellant sub 1] eerder aangeklaagd wegens verduistering in dienstverband, wat resulteerde in een verstekvonnis waarbij [appellant sub 1] werd veroordeeld tot terugbetaling van een aanzienlijk bedrag. Yusen stelde dat [appellant sub 1] onterecht geld had overgemaakt naar de bankrekeningen van zijn dochters, en dat er nog vorderingen op hen bestonden.
Het hof oordeelde dat de verklaringen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dat er geen rechtsverhouding bestond tussen hen en hun dochters, niet onjuist waren. Het hof concludeerde dat Yusen niet had aangetoond dat er nog bedragen op de rekeningen van de dochters stonden ten tijde van het beslag. Bovendien werd overwogen dat de bedragen die [appellant sub 1] mogelijk had overgemaakt, ook als bijdragen in de kosten van levensonderhoud of als schenkingen konden worden beschouwd. Hierdoor kon [appellant sub 1] geen onverschuldigde betalingen van zijn dochters terugvorderen.
Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vorderingen van Yusen af. Yusen werd veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van de bedragen die zij uit hoofde van het eindvonnis aan Yusen hadden voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd Yusen in de proceskosten veroordeeld, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep.