ECLI:NL:GHAMS:2014:2276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
200.138.810-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagrecht en verklaringsprocedure in geval van verduistering door werknemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een conservatoir derdenbeslag dat door Yusen Logistics (Benelux) B.V. is gelegd onder de minderjarige dochters van [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. Yusen had [appellant sub 1] eerder aangeklaagd wegens verduistering in dienstverband, wat resulteerde in een verstekvonnis waarbij [appellant sub 1] werd veroordeeld tot terugbetaling van een aanzienlijk bedrag. Yusen stelde dat [appellant sub 1] onterecht geld had overgemaakt naar de bankrekeningen van zijn dochters, en dat er nog vorderingen op hen bestonden.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dat er geen rechtsverhouding bestond tussen hen en hun dochters, niet onjuist waren. Het hof concludeerde dat Yusen niet had aangetoond dat er nog bedragen op de rekeningen van de dochters stonden ten tijde van het beslag. Bovendien werd overwogen dat de bedragen die [appellant sub 1] mogelijk had overgemaakt, ook als bijdragen in de kosten van levensonderhoud of als schenkingen konden worden beschouwd. Hierdoor kon [appellant sub 1] geen onverschuldigde betalingen van zijn dochters terugvorderen.

Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vorderingen van Yusen af. Yusen werd veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van de bedragen die zij uit hoofde van het eindvonnis aan Yusen hadden voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd Yusen in de proceskosten veroordeeld, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.138.810/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/13/497960 / HA ZA 11-2375
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2014
inzake
1. [APPELLANT SUB 1]in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [X],
2. [APPELLANTE SUB 2]in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [X] en [Y],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat:
mr. A.J.F. Goneshte Den Haag,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YUSEN LOGISTICS (BENELUX) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant sub 1], [appellante sub 2] en Yusen genoemd.
1.1
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn bij dagvaarding van 3 mei 2013, hersteld bij exploot van 12 augustus 2013, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 4 juli 2012 (het tussenvonnis) en 6 februari 2013 (het eindvonnis) met bovengenoemd zaak-/rolnummer van de rechtbank Amsterdam, gewezen tussen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] als gedaagden en Yusen als eiseres.
1.2
Ter rolle van 17 december 2013 is tegen Yusen verstek verleend.
1.3
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben bij memorie 21 grieven geformuleerd, producties overgelegd en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Yusen zal afwijzen en Yusen -uitvoerbaar bij voorraad- zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] uit hoofde van het eindvonnis hebben voldaan met de wettelijke rente daarover en met veroordeling van Yusen in de kosten.
1.4
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
[X] (hierna: [X]) is geboren op 28 maart 1996. Zij is thans dus meerderjarig. Nu [X] de meerderjarige leeftijd pas heeft bereikt nadat deze zaak in staat van wijzen was, kan het hof recht doen op de wijze als gevorderd.
[Y] (hierna: [Y]) is geboren op 18 juli 2003, zij is derhalve nog minderjarig. Ingevolge artikel 1:253k jo 1:349 BW behoeven [appellant sub 1] en [appellante sub 2] daarom toestemming van de kantonrechter om namens [Y] beroep in te stellen. Die toestemming ontbreekt. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en beslist acht het hof het om redenen van proceseconomie niet opportuun de zaak aan te houden om [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in gelegenheid te stellen bedoelde toestemming alsnog in het geding te brengen.
2.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feitenvaststelling is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze het hof tot uitgangspunt dient.
2.3
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
(i) [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn tot 2000 gehuwd geweest. [X] en [Y] zijn hun dochters (hierna ook: de dochters).
(ii) [appellant sub 1] is van september 2006 tot en met maart 2009 in dienst geweest van Yusen als
accounting assistant. Yusen heeft tegen [appellant sub 1] aangifte gedaan van verduistering in dienstverband. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van 26 augustus 2009 is [appellant sub 1] bij verstek veroordeeld tot (terug)betaling aan Yusen van € 174.352,84 in hoofdsom (hierna: het verstekvonnis). Het verstekvonnis heeft kracht van gewijsde verkregen. Voorts is [appellant sub 1] bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector strafrecht, van 31 januari 2013 veroordeeld tot een taakstraf van 210 uur wegens wederrechtelijke toeëigening van een geldbedrag dat hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn beiden vrijgesproken van, kort gezegd, witwassen.
(iii) Uit hoofde van het verstekvonnis heeft Yusen op 20 mei 2011 derdenbeslag doen leggen onder [X] en [Y]. Bij verklaringen van 13 en 14 juni 2011 hebben [appellant sub 1], als wettelijke vertegenwoordiger van [X], en [appellante sub 2], als wettelijk vertegenwoordiger van [X] en [Y], verklaard dat er tussen de dochters en [appellant sub 1] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [appellant sub 1] op het tijdstip van het beslag nog iets van zijn dochters had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
2.4
Yusen acht voormelde verklaringen onjuist en heeft [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ter zake in rechte betrokken. Volgens haar heeft [appellant sub 1] in de periode april 2008 tot en met juli 2009 onverschuldigd € 80.505,76 overgemaakt op (uiteindelijk) bankrekeningen van de dochters.
2.5
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat het derdenbeslag onder de dochters doel heeft getroffen. Zij heeft Yusen in de gelegenheid gesteld bij akte een berekening in het geding te brengen van de vorderingen van [appellant sub 1] op zijn dochters. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank, kort gezegd, de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] namens hun dochters afgelegde verklaringen verbeterd overeenkomstig hetgeen Yusen bij akte subsidiair heeft aangevoerd, en [X] en [Y] veroordeeld tot betaling van € 16.100,-- respectievelijk € 10.850,-- aan Yusen.
2.6
Voormeld subsidiair standpunt van Yusen houdt, samengevat, in dat in de periode 2008-2009 de bankrekeningen van de dochters met voornoemde bedragen zijn toegenomen door onverschuldigde betalingen van [appellant sub 1] aan hen. Nu Yusen voorts heeft aangevoerd dat [appellant sub 1] de bankrekeningen van zijn dochters gebruikte om door hem verduisterde gelden rond te pompen, had zij in haar akte ook duidelijk dienen te maken of van die toename ten tijde van de beslaglegging in 2011 nog enig bedrag resteerde. De rechtbank heeft immers overwogen dat het overgrote deel van het bedrag van (ruim) € 80.000,- dat naar de rekeningen van de dochters is overgemaakt, ten tijde van de beslaglegging niet meer daarop stond, zodat het voor de hand ligt aan te nemen dat [appellant sub 1] gelden die hij op de rekeningen van zijn dochters had geparkeerd weer heeft opgenomen voordat de derdenbeslagen werden gelegd. In dat geval heeft [appellant sub 1] geen vordering meer op zijn dochters wegens onverschuldigde betaling.
Daarnaast is niet zonder meer onwaarschijnlijk dat de door [appellant sub 1] op de bankrekeningen van zijn dochters gestorte gelden inderdaad, zoals hij aanvoert, (gedeeltelijk) bestemd waren als bijdragen in de kosten van hun levensonderhoud of als schenking. In dat geval kan [appellant sub 1] de desbetreffende bedragen evenmin als onverschuldigd van zijn dochters terugvorderen.
Yusen is in hoger beroep niet verschenen en heeft hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in die instantie hebben aangevoerd onbestreden gelaten, zodat hun weren slagen.
2.7
Uit het vooroverwogene vloeit voort dat niet gezegd kan worden dat de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] namens [X] en [Y] afgelegde verklaringen onjuist zijn, zodat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven. Het hof zal de vorderingen van Yusen alsnog afwijzen. Yusen dient aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] terug te betalen hetgeen zij als wettelijk vertegenwoordigers van [X] en [Y] uit hoofde van het eindvonnis aan haar hebben voldaan. Bij deze stand van zaken behoeven de grieven geen afzonderlijke bespreking. Yusen dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Yusen alsnog af;
veroordeelt Yusen tot terugbetaling aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hetgeen dezen uit hoofde van het eindvonnis aan haar hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de betaling tot die van de terugbetaling;
verwijst Yusen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] voor de eerste aanleg begroot op € 260,-- voor verschotten en € 1.130,-- voor salaris en voor het hoger beroep op € 375,71 voor verschotten en € 1.158,-- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. J.H. Huijzer en mr. C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.