2.2.In het tussenarrest van 17 juli 2008 heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat zonder de opzegging van 2 april 2004 het KFI zou zijn gerealiseerd door een nieuw op te richten rechtspersoon, waarin het aan DLO gelieerde WUR (Wageningen University and Research Center) risicodragend zou hebben geparticipeerd. In haar akte na het laatste tussenarrest heeft DLO haar stelling dat zij/WUR niet risicodragend zou hebben geparticipeerd in de op te richten rechtspersoon, gehandhaafd. Het hof ziet echter geen grond terug te komen van zijn overwegingen dienaangaande in het eerste tussenarrest. Subsidiair gaat DLO, net als de beherende vennoten in hun laatste akten, ervan uit dat zonder de opzegging de voor de bouw van het KFI bestemde grond zou zijn verkocht aan die nieuw op te richten rechtspersoon. Partijen verschillen echter van mening over de vraag hoeveel grond zou zijn afgenomen en tegen welke prijs.
2.2.1De beherende vennoten hebben zich beroepen op een verslag van een bespreking op 4 december 2003. Uit dit verslag blijkt, aldus de beherende vennoten, dat toen overeenstemming is bereikt over overname van 12.000 m2 grond tegen een prijs van € 135,=/m2. DLO heeft dit betwist; volgens haar bevat het verslag slechts een weergave van de standpunten en ideeën van de verschillende partijen, maar geen bindende afspraken. Het hof volgt haar daarin. Bij de stelling dat op 4 december 2003 al bindende prijsafspraken zijn gemaakt past niet dat onder 8 van het verslag is vermeld dat van de zijde van de beherende vennoten is toegezegd dat nog inzicht zou worden gegeven in de grondprijscalculatie/KFI-investeringen. Dat zou dan mosterd na de maaltijd zijn geweest. Bovendien is in het eerste deel van het verslag uitdrukkelijk vermeld dat de aanwezigen bijeen zijn zonder mandaat en in het slot van het verslag dat de aanwezigen zich zullen inspannen om de gemaakte afspraken van hogerhand vastgesteld te krijgen, waaruit blijkt dat de “afspraken” op dat moment in ieder geval nog niet bindend waren, terwijl niet in geschil is dat die toestemming van hogerhand voor wat betreft DLO nimmer is verleend.
2.2.2Aan het voorgaande doet niet af dat de prijs van € 135,=/m2 is vermeld in het businessplan dat was gevoegd bij de subsidieaanvraag van 7 januari 2004, die door de Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland (OMFL) mede namens WUR bij de provincie is ingediend. Uit het besprekingsverslag blijkt immers dat die aanvraag is ingediend om tijdsverlies te voorkomen en is gebaseerd op “globale gegevens van twee sporen”.
2.2.3De constatering dat op 4 december 2003 geen bindende afspraken zijn gemaakt laat onverlet dat, zoals het hof in het arrest van 17 juli 2008 (in de andere zaak) heeft overwogen, het verhandelde tijdens die bijeenkomst bij Heijmans c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen heeft doen postvatten dat de samenwerking zou worden voortgezet en het KFI zou worden gerealiseerd door de nieuw op te richten rechtspersoon. Dat gerechtvaardigde vertrouwen verplichtte DLO ertoe serieus te onderhandelen over de overname van de grond voor het KFI. Voor het hof staat niet voldoende vast dat dit serieuze overleg ertoe zou hebben geleid dat de nieuwe vennootschap de door de beherende vennoten genoemde prijs van € 135/m2 zou hebben betaald. Tegen die prijs pleitte immers de, ook in het verslag vermelde, uitkomst van de waardebepaling die in opdracht van OMFL door een externe partij was uitgevoerd en die uitkwam op een waarde van € 60/m2, terwijl de bereidheid van Meerschip de kloof tussen de vraagprijs van de beherende vennoten en de door OMFL genoemde maximumprijs te overbruggen afhankelijk was van voorwaarden waarvan niet voldoende aannemelijk is geworden dat DLO daarmee uiteindelijk zou hebben ingestemd. Een van de in het businessplan geschetste sporen betrof immers het niet overnemen van de door Meerschip ontwikkelde plannen. In dit verband is voorts van belang dat, naar ook de beherende vennoten erkennen, het KFI commercieel niet rendabel zou zijn, hetgeen niet alleen subsidiëring noodzakelijk maakte, maar ook scherpe onderhandelingen over de verwervingsprijs van de grond, omdat DLO/WUR niet gehouden was verliezen van de beherende vennoten over te nemen door een (te) hoge prijs te accepteren.
2.2.4Tot welk resultaat de onderhandelingen zouden hebben geleid als die zouden zijn voortgezet valt niet met enige laat staan voldoende zekerheid te bepalen. Het hof zal voor dit deel van de schadeberekening derhalve zijn toevlucht moeten nemen tot een schatting, die bij gebreke van voldoende aanwijzingen in de ene of andere richting, uitkomt in het midden, bij een prijs van (afgerond) € 100,=/m2.
2.2.5Vanwege de verwachting dat het KFI niet rendabel zou zijn, acht het hof evenmin aannemelijk dat de nieuwe rechtspersoon de volledige voor het KFI bestemde 1,2 ha. zou hebben afgenomen. Aannemelijker is dat de nieuwe rechtspersoon zou hebben gekozen voor de in het businessplan vermelde variant dat eerst 0,62 ha. zou worden afgenomen en een optie zou worden genomen op het restant, en dat van die optie uiteindelijk geen gebruik zou zijn gemaakt.
2.2.6Het voorgaande leidt tot de slotsom dat ervan moet worden uitgegaan dat de nieuwe rechtspersoon 0,62 ha. grond zou hebben afgenomen à € 100,=/m2. Na aftrek van de door beide partijen in aanmerking genomen kosten van afkoop erfpacht en woonrijp maken, resteert dan in de hypothetische situatie van het achterwege blijven van de nietige opzegging een opbrengst van (afgerond) € 425.000,=.