ECLI:NL:GHAMS:2014:2245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
23-003985-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met betrekking tot slikkerscriteria

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 12 mei 2013 te Schiphol. De aanhouding van de verdachte vond plaats op basis van slikkerscriteria en andere opmerkelijke omstandigheden, waarbij het hof oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding en dat het bewijsmateriaal uitgesloten moest worden, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof stelde vast dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne had ingevoerd, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, en het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en dat de opgelegde straf passend was, gezien de hoeveelheid cocaïne en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

parketnummer: 23-003985-13
datum uitspraak: 15 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 augustus 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800571-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bespreking van de verweren

De raadsman heeft, zoals weergegeven in de pleitnota, naar voren gebracht dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding en dat al het bewijsmateriaal dat vervolgens is verkregen dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat deze verweren verworpen dienen te worden.
Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat de Douane gebruik maakt van de haar toegekende algemene controlebevoegdheden ten aanzien van per vliegtuig vanuit het buitenland in Nederland binnen gekomen passagiers. Bovendien heeft te gelden dat bij ambtenaren belast met controlebevoegdheden op de luchthaven Schiphol uit kennis en ervaring is gebleken dat vanuit het Caribisch gebied, waaronder Curaçao, veel verdovende middelen naar Nederland worden gebracht. Om die reden vinden op vluchten vanuit dergelijke bestemmingen verscherpte controles plaats op alle passagiers (100%), waarbij ter controle door douanebeambten allereerst een voorgestructureerd gesprek plaatsvindt met elke passagier. De uitkomsten van een dergelijk gesprek kunnen aanleiding zijn voor nadere controle. Deze verscherpte controles staan ook wel bekend als 100%-controle. De benaming van deze controles heeft geen verband met de bevoegdheden van de douanebeambten.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verdachte is aangehouden op basis van een aantal slikkerscriteria en op basis van een aantal andere opmerkelijke omstandigheden. De stelling dat deze omstandigheden onvoldoende concreet zijn en controle achteraf onmogelijk is, wordt verworpen. Het hof is van oordeel dat de criteria en omstandigheden, tezamen genomen met de kennis en ervaring van de betrokken verbalisant op het gebied van drugsinvoer door passagiers, voldoende grond boden voor verdenking van en aanhouding ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Nu aanhouding van verdachte rechtmatig wordt geacht wordt het verweer dat het bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten eveneens verworpen.
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat er sprake zou zijn van overmacht nu de verdachte middels bedreiging is gedwongen de drugs mee te nemen naar Nederland.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte onvoldoende onderbouwd en daarmee onaannemelijk en verwerpt dit verweer. Dat aan het slikken van bolletjes grote risico’s zijn verbonden onderkent het hof. Het hof is het echter met de raadsman oneens dat dit erop wijst dat de verdachte dit niet vrijwillig kan hebben gedaan. Het is algemeen bekend dat veel bolletjesslikkers handelen met het oog op een financiële vergoeding, zonder dat hierbij sprake is van enige bedreiging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 900 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet is vast te stellen of de inhoud van de bolletjes bij elkaar is gevoegd en vervolgens een monster is genomen of dat er één bolletje is gebruikt voor het maken van een monster. In het laatste geval zou volgens de raadsman slechts 1 bolletje bewezen kunnen worden verklaard met een gewicht van ongeveer 10 gram cocaïne. Dit zou van invloed zijn op de op te leggen straf.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat de inhoud, te weten 9,8 gram, van een willekeurig gekozen slikkerbol is ingestuurd voor onderzoek. Gebleken is dat het monster cocaine bevat. Daarnaast is het niet aannemelijk dat slechts in 1 van de 94 bollen cocaïne zou zitten en dat net deze bol zou zijn gecontroleerd. Het hof gaat derhalve uit van de hoeveelheid zoals is opgenomen in het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierparagraaf 1.1.5). De raadsman heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde steekproef niet representatief zou zijn.
In de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de straf die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 april 2014 is de verdachte eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.W.J. de Groot en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 mei 2014.
Mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]