ECLI:NL:GHAMS:2014:2220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
200.133.294-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst tot restauratie van een oldtimer en de waardering van verrichte werkzaamheden zonder vaste prijsafspraak

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een overeenkomst tussen een appellant, eigenaar van een klassieke Triumph uit 1973, en de vennootschap onder firma [X] Triumph Centre, die de restauratie van de auto zou uitvoeren. De appellant heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de overeenkomst heeft ontbonden en de appellant heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.000,- aan de vennootschap. De appellant heeft gesteld dat er geen duidelijke prijsafspraak was gemaakt en dat de kosten van de restauratie veel hoger uitvielen dan verwacht. De vennootschap heeft in eerste aanleg gevorderd dat de overeenkomst ontbonden werd en dat de appellant de auto in de huidige staat zou ophalen, met een vergoeding voor de reeds geleverde werkzaamheden. De rechtbank heeft de vorderingen van de vennootschap toegewezen, maar de appellant is het hier niet mee eens en heeft grieven ingediend.

De feiten zijn als volgt: de appellant heeft de vennootschap in juni 2009 opdracht gegeven om de auto volledig te restaureren, maar er zijn alleen mondelinge afspraken gemaakt. De vennootschap heeft verschillende facturen gestuurd voor de verrichte werkzaamheden, maar de appellant heeft slechts een deel van het bedrag betaald. De vennootschap heeft de restauratie niet afgerond, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst door de rechtbank. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen duidelijke prijsafspraak was en dat de appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op lagere kosten vanwege de inzet van een donorauto.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de noodzaak om bewijs te leveren voor claims over prijsafspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.133.294/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/14/126831/HA ZA 11-126
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1], gemeente [gemeente 1],
appellant,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar,
tegen
1) de vennootschap onder firma
[X] TRIUMPH CENTRE,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente 2],
2)
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente 2],
3)
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente 2],
geïntimeerden,
advocaat: mr. W. Searle te Enkhuizen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en (in enkelvoudsvorm) [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 9 juli 2013 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 12 oktober 2011, 28 maart 2012, 18 juli 2012 en 17 april 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde sub 2] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
[appellant] heeft een memorie van grieven, met een productie ingediend.
[geïntimeerde sub 2] heeft niet van antwoord gediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 april 2014 doen bepleiten door hun respectieve advocaten aan de hand van pleitnotities die zij hebben overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, mede gezien de appeldagvaarding, dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, alsnog de vorderingen van [geïntimeerde sub 2] in conventie zal afwijzen en zijn vorderingen in reconventie alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde sub 2] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep met veroordeling van [appellant] in de kosten van (zo begrijpt het hof) het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 12 oktober 2011 onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang komen de feiten neer op het volgende.
( i) [appellant] is eigenaar van een klassieke auto van het merk Triumph, bouwjaar 1973 (hierna ook wel: de auto). De aankoopprijs van de auto bedroeg
€ 4.500,-.
(ii) In juni 2009 heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] de opdracht gegeven om de auto volledig te restaureren. Er zijn over de opdracht uitsluitend mondelinge afspraken gemaakt. [geïntimeerde sub 2] heeft geen schriftelijke offerte uitgebracht.
(iii) [geïntimeerde sub 2] heeft restauratiewerkzaamheden aan de auto verricht en in verband daarmee bij facturen van 30 juni 2009, 6 augustus 2009, 31 augustus 2009, 30 september 2009, 31 oktober 2009 en 30 november 2009 aan [appellant] bedragen (inclusief btw) gedeclareerd van respectievelijk € 2.999,32, € 2.804,44, € 2.949,57, € 3.856,83, € 4.669,68 en € 15.125,23, derhalve in totaal € 32.405,07. De facturen hebben betrekking op verrichte arbeid en geleverde materialen.
(iv) De facturen van 30 juni 2009 tot en met 31 oktober 2009 zijn door [appellant] zonder protest behouden. [appellant] heeft een totaalbedrag van € 2.200,- aan [geïntimeerde sub 2] voldaan.
( v) Op 1 februari 2010 heeft [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] een herinnering gestuurd voor de openstaande facturen. Daarbij is verzocht het nog te betalen bedrag van € 30.205,07 binnen acht dagen te betalen.
(vi) [geïntimeerde sub 2] heeft de restauratiewerkzaamheden niet afgerond. De auto dient in elk geval nog gespoten en afgebouwd te worden. De auto bevindt zich nog bij [geïntimeerde sub 2].

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde sub 2] in conventie gevorderd dat de rechtbank - zakelijk weergegeven - de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbindt en bepaalt dat de ongedaanmaking eruit bestaat dat [appellant] de auto ophaalt in de staat waarin deze momenteel verkeert en dat [appellant] een vergoeding verschuldigd is voor de reeds geleverde en niet ongedaan te maken prestatie van [geïntimeerde sub 2]. Als vergoeding vorderde [geïntimeerde sub 2] veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 30.205,07 met rente en kosten. In reconventie heeft ook [appellant] ontbinding van de overeenkomst gevorderd met toekenning van een door de rechtbank vast te stellen redelijke waardevergoeding en gevorderd [geïntimeerde sub 2] te veroordelen tot afgifte van de auto, betaling van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, met rente. De rechtbank heeft [appellant] bij eindvonnis in conventie veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde sub 2] van een bedrag van € 30.000,- met rente en kosten en in reconventie de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
Grief 1houdt in dat de rechtbank ten onrechte in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 heeft overwogen dat [appellant] geen opschortingsrecht toekwam, omdat er niet gebleken is van een afspraak tussen partijen dat er pas (verder) betaald zou worden als gelden van een erfenis die [appellant] zou toekomen beschikbaar zouden zijn gekomen. [appellant] voert aan dat die afspraak door hem gesteld was en door [geïntimeerde sub 2] betwist, maar dat de verklaring van [geïntimeerde sub 2], als getuige op 17 januari 2012 afgelegd, inhoudend:
“Ik heb met [appellant] later ook niet meer over de prijs gesproken, ook niet toen de rekeningen onbetaald bleven. Als de erfenis zou komen zou alles goed komen. Ik was goed van vertrouwen.”een bevestiging inhoudt van de stelling van [appellant] dat er betaald zou worden zodra de erfenis zou zijn ontvangen.
3.3
Anders dan [appellant] aanvoert, kan uit de verklaring die [geïntimeerde sub 2] als getuige heeft afgelegd niet worden afgeleid dat een afspraak is gemaakt zoals [appellant] bedoelt. De hiervoor geciteerde zinsnede uit die verklaring is immers niet anders op te vatten dan als een geruststelling van de kant van [appellant] dat het met de nog niet verrichte betalingen aan [geïntimeerde sub 2] op enig moment in de toekomst wel goed zou komen, maar niet als een tussen partijen gemaakte afspraak dat er pas betaald zou (hoeven) worden als die erfenis daadwerkelijk beschikbaar was gekomen. Ook overigens is van een dergelijke afspraak niet gebleken. [appellant] heeft evenmin een voldoende concreet bewijsaanbod op dit punt gedaan. De grief faalt.
3.4
Dit betekent, bij gebreke van tegen de overwegingen 4.5 tot en met 4.8 van het tussenvonnis van 12 oktober 2011 gerichte grieven dat ervan moet worden uitgegaan dat de rechtbank terecht op grond van artikel 7:756 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst heeft ontbonden en dat zij, gezien de artikelen 6:271 en 6:272 BW, terecht heeft overwogen dat de door [geïntimeerde sub 2] aan de auto verrichte werkzaamheden niet ongedaan kunnen worden gemaakt, dat aan de door [geïntimeerde sub 2] verrichte werkzaamheden een waarde moet worden toegekend, dat de door [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] te betalen waardevergoeding moet worden beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor [appellant] in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad en dat bij het vaststellen van die werkelijke waarde een belangrijke rol speelt wat partijen met betrekking tot de te betalen prijs hebben afgesproken.
3.5
Grief 2houdt in dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat tussen partijen de globale prijsafspraak was gemaakt dat de auto gerestaureerd zou worden voor een bedrag tussen de € 16.000,- en € 20.000,-. Dat deze afspraak is gemaakt blijkt, aldus [appellant], uit een e-mailwisseling tussen hem en [geïntimeerde sub 2] van 9 februari 2010. [appellant] wijst er verder op dat aan [geïntimeerde sub 2] een andere bruikbare oldtimer (donorauto) ter beschikking was gesteld, waarvan onderdelen voor de Triumph gebruikt zouden kunnen worden. Op grond daarvan mocht hij ervan uit gaan dat, bij het achterwege blijven van een tijdig bericht dat de donorauto volledig onbruikbaar zou zijn en dat de kosten toch hoger zouden worden dan in eerste instantie ingeschat, de kosten niet twee keer zo hoog zouden uitvallen als tussen partijen besproken. Bij zo’n forse overschrijding van de gemaakte prijsafspraak, dan wel de besproken indicatie van de kosten, had [geïntimeerde sub 2] met [appellant] in contact moeten treden, aldus nog steeds [appellant].
Grief 4richt zich verder nog meer specifiek tegen het oordeel van de rechtbank dat de donorauto niet relevant is voor de beoordeling van de door [geïntimeerde sub 2] geleverde prestatie. Volgens [appellant] was duidelijk dat die donorauto bedoeld was om de kosten en dus de totaalprijs van de restauratie van de Triumph te drukken en heeft hij dat uit de verklaringen en gedragingen van [geïntimeerde sub 2] mogen afleiden. Indien de donorauto volledig onbruikbaar zou zijn en geen kostendrukken effect zou hebben, mocht hij er op vertrouwen dat [geïntimeerde sub 2] dit met hem zou hebben kortgesloten. Doordat [geïntimeerde sub 2] de donorauto zonder overleg met [appellant] heeft afgevoerd, kan hij niet meer aantonen dat er te weinig onderdelen van de donorauto zijn gebruikt, aldus [appellant]. Met
grief 5klaagt [appellant] erover dat de rechtbank zijn stelling heeft verworpen dat [geïntimeerde sub 2] een waarschuwingsplicht met betrekking tot de forse kostenoverschrijding had. Volgens [appellant] hebben partijen wel degelijk een globale prijsafspraak gemaakt dan wel een kostenindicatie besproken die iets hoger lag dan de marktwaarde van een gerestaureerde auto. Meer in concreto stelt [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] had dienen te waarschuwen indien de donorauto onbruikbaar zou zijn of wanneer de kosten substantieel hoger werden dan aanvankelijk was afgesproken of geïndiceerd.
3.6
De grieven 2, 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Anders dan door [appellant] is betoogd, kan uit de bewuste e-mailwisseling van 9 februari 2010 niet worden afgeleid dat met [geïntimeerde sub 2] de afspraak is gemaakt dat de Triumph gerestaureerd zou worden voor een bedrag tussen € 16.000 en € 20.000. [geïntimeerde sub 2] erkent in zijn e‑mail van 9 februari 2010 weliswaar dat tussen hem en [appellant] een prijs tussen € 16.000,- en € 20.000,- is besproken, maar hij voegt daaraan toe :
“maar ik heb ook gezegd dat hij(dat wil zeggen de auto, toevoeging hof)
dan op de zelfde manier zou worden gerestaureerd als de groene mk3 (we stonden er naast ik heb toen ook gezegd dat die mensen alles zelf gingen schoonmaken en zoveel mogelijk de oude onderdelen gingen gebruiken) daarna hebben we er niet verder over gepraat. Daarna heb je eigenlijk alles met [Y]([Y], werknemer van [geïntimeerde sub 2], toevoeging hof)
besproken wat je wilde, ik heb wel aan [Y] gevraagd van hoe of wat, maar [Y] had tegen jou gezegd als je de eerste 15 jaar probleemloos wilt rijden dan moet je het goed doen en daar gaf je hem gelijk in.”Bij pleidooi in hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 2] nogmaals toegelicht dat het bedrag van € 16.000,- tot € 20.000,- betrekking had op een restauratie van een (andere) auto waarbij de eigenaren heel veel werk zelf hadden verricht, maar dat [appellant] niets zelf wilde of kon doen, zodat deze er niet van heeft kunnen uitgaan dat de restauratie van de auto niet meer dan € 20.000,- zou bedragen. [appellant] heeft niet weersproken dat hij zelf niet aan de restauratie van de auto zou meewerken. De rechtbank heeft [appellant] (bij tussenvonnis van 12 oktober 2011) in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de auto door [geïntimeerde sub 2] volledig zou worden gerestaureerd voor een bedrag tussen de € 16.000,- en € 20.000,-. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] in dat bewijs niet geslaagd is. Evenals de rechtbank betrekt het hof daarbij dat [appellant] als getuige heeft verklaard dat voor de restauratie een bedrag tussen € 15.000,- en € 16.000,- is overeengekomen, hetgeen dus volledig afwijkt van zijn stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat het bedrag van de restauratie tussen de € 16.000,- en € 20.000,- zou bedragen.
3.7
Met betrekking tot de donorauto heeft [geïntimeerde sub 2] onvoldoende weersproken gesteld dat deze auto in zeer slechte staat verkeerde en rijp was voor de sloop. [geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat deze in de tuin van [appellant] stond en aldaar is opgehaald maar toen al uit elkaar viel. Hij heeft verder verklaard dat met [appellant] is afgesproken dat in ruil voor het ophalen van de auto en het slopen ervan [geïntimeerde sub 2] de onderdelen van de donorauto die nog bruikbaar waren mocht houden en dat conform het verzoek van [appellant] de wielen zijn behouden om onder de Triumph te zetten. De rest van de donorauto is, zo stelt [geïntimeerde sub 2], als schroot afgevoerd. Ook dit is door [appellant] onvoldoende betwist. Daaruit volgt dat a) voor partijen duidelijk was dat maar een zeer beperkt aantal onderdelen van die donorauto bruikbaar was ten behoeve van de restauratie van de Triumph, b) [geïntimeerde sub 2] met betrekking tot (de aanlevering voor) de sloop van die donorauto [appellant] in redelijkheid geen verder bericht meer hoefde te doen toekomen en c) voor zover onderdelen van deze donorauto bij de restauratie van de Triumph zouden worden gebruikt, dit redelijkerwijs een zo beperkt prijsdrukkend effect kan hebben gehad dat dit voor de beoordeling in dit verband geen relevante betekenis heeft.
3.8
De conclusie moet dan luiden dat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om tot de gevolgtrekking te kunnen leiden dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt of over een concrete op de restauratie van de Triumph betrekking hebbende indicatie van kosten hebben gesproken en dat [appellant] er evenmin gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat (om die reden en om reden dat hij een donorauto ter beschikking had gesteld) de kosten niet zo (hoog) zouden uitvallen als is gebeurd. Voor het bestaan van een waarschuwingsplicht van [geïntimeerde sub 2] is onvoldoende grondslag aangevoerd. De grieven 2, 4 en 5 moeten daarom falen.
3.9
Grief 3heeft op de door de rechtbank vastgestelde waarde betrekking en behelst de klacht dat de rechtbank ten onrechte in het tussenvonnis van 28 maart 2012 heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat zij beiden wisten dat de kosten van de restauratie niet in verhouding tot de waarde van de auto stonden. [appellant] betoogt dat hij er wel van uit ging dat de restauratiekosten hoger zouden liggen dan de waarde van de auto, maar dat dat niet betekent dat partijen (in elk geval hij) ook wisten dat die kosten niet in verhouding daarmee zouden zijn, waarmee hij - ervan uitgaande dat geen prijsafspraak tussen partijen is gemaakt en op [geïntimeerde sub 2] geen waarschuwingsplicht rustte - kennelijk bedoelt dat hetgeen in rekening is gebracht niet de waarde vertegenwoordigde die deze prestatie (de restauratie) had in het economisch verkeer.
3.1
De rechtbank heeft, teneinde over die waarde te worden voorgelicht, bij het tussenvonnis van 18 juli 2012 [Z], werkzaam bij de ANWB-expertisedienst te Hoogeveen, tot deskundige benoemd. In het door hem op 3 december 2012 uitgebrachte rapport heeft de deskundige geconcludeerd dat de werkzaamheden die ten behoeve van de restauratie zijn verricht grondig en naar behoren zijn uitgevoerd en dat de kosten die hieruit zijn voortgevloeid redelijk zijn te achten. Het hof verwerpt
grief 6, waarin [appellant] onder andere betoogt dat de deskundige zich mondeling heeft laten ontvallen niet deskundig te zijn op het gebied van oldtimers en voorts te kennen heeft gegeven dat hij een bedrag van € 15.000,- tot € 18.000,- een redelijke prijs vond voor de door [geïntimeerde sub 2] uitgevoerde werkzaamheden. Bij gebreke van een hierop toegesneden bewijsaanbod, passeert het hof deze kennelijk door [geïntimeerde sub 2] betwiste stellingen van [appellant]. De door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van [A] is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de deskundige zich op de door [appellant] gestelde wijze heeft uitgelaten. Voor het overige heeft [appellant] niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de rechtbank ten onrechte het voormelde oordeel van de deskundige heeft gevolgd. Dit brengt mee dat ook het hof van dat oordeel zal uitgaan. Daarmee faalt, mede gezien het oordeel van het hof over de grieven 2, 4 en 5, (ook) grief 3.
3.11
Grief 7heeft geen zelfstandige betekenis maar richt zich in het algemeen tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering(en) van [geïntimeerde sub 2].
3.12
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] begroot op € 683,- aan verschotten en € 3.474,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.