Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Ik heb met [appellant] later ook niet meer over de prijs gesproken, ook niet toen de rekeningen onbetaald bleven. Als de erfenis zou komen zou alles goed komen. Ik was goed van vertrouwen.”een bevestiging inhoudt van de stelling van [appellant] dat er betaald zou worden zodra de erfenis zou zijn ontvangen.
Grief 4richt zich verder nog meer specifiek tegen het oordeel van de rechtbank dat de donorauto niet relevant is voor de beoordeling van de door [geïntimeerde sub 2] geleverde prestatie. Volgens [appellant] was duidelijk dat die donorauto bedoeld was om de kosten en dus de totaalprijs van de restauratie van de Triumph te drukken en heeft hij dat uit de verklaringen en gedragingen van [geïntimeerde sub 2] mogen afleiden. Indien de donorauto volledig onbruikbaar zou zijn en geen kostendrukken effect zou hebben, mocht hij er op vertrouwen dat [geïntimeerde sub 2] dit met hem zou hebben kortgesloten. Doordat [geïntimeerde sub 2] de donorauto zonder overleg met [appellant] heeft afgevoerd, kan hij niet meer aantonen dat er te weinig onderdelen van de donorauto zijn gebruikt, aldus [appellant]. Met
grief 5klaagt [appellant] erover dat de rechtbank zijn stelling heeft verworpen dat [geïntimeerde sub 2] een waarschuwingsplicht met betrekking tot de forse kostenoverschrijding had. Volgens [appellant] hebben partijen wel degelijk een globale prijsafspraak gemaakt dan wel een kostenindicatie besproken die iets hoger lag dan de marktwaarde van een gerestaureerde auto. Meer in concreto stelt [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] had dienen te waarschuwen indien de donorauto onbruikbaar zou zijn of wanneer de kosten substantieel hoger werden dan aanvankelijk was afgesproken of geïndiceerd.
“maar ik heb ook gezegd dat hij(dat wil zeggen de auto, toevoeging hof)
dan op de zelfde manier zou worden gerestaureerd als de groene mk3 (we stonden er naast ik heb toen ook gezegd dat die mensen alles zelf gingen schoonmaken en zoveel mogelijk de oude onderdelen gingen gebruiken) daarna hebben we er niet verder over gepraat. Daarna heb je eigenlijk alles met [Y]([Y], werknemer van [geïntimeerde sub 2], toevoeging hof)
besproken wat je wilde, ik heb wel aan [Y] gevraagd van hoe of wat, maar [Y] had tegen jou gezegd als je de eerste 15 jaar probleemloos wilt rijden dan moet je het goed doen en daar gaf je hem gelijk in.”Bij pleidooi in hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 2] nogmaals toegelicht dat het bedrag van € 16.000,- tot € 20.000,- betrekking had op een restauratie van een (andere) auto waarbij de eigenaren heel veel werk zelf hadden verricht, maar dat [appellant] niets zelf wilde of kon doen, zodat deze er niet van heeft kunnen uitgaan dat de restauratie van de auto niet meer dan € 20.000,- zou bedragen. [appellant] heeft niet weersproken dat hij zelf niet aan de restauratie van de auto zou meewerken. De rechtbank heeft [appellant] (bij tussenvonnis van 12 oktober 2011) in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de auto door [geïntimeerde sub 2] volledig zou worden gerestaureerd voor een bedrag tussen de € 16.000,- en € 20.000,-. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] in dat bewijs niet geslaagd is. Evenals de rechtbank betrekt het hof daarbij dat [appellant] als getuige heeft verklaard dat voor de restauratie een bedrag tussen € 15.000,- en € 16.000,- is overeengekomen, hetgeen dus volledig afwijkt van zijn stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat het bedrag van de restauratie tussen de € 16.000,- en € 20.000,- zou bedragen.
grief 6, waarin [appellant] onder andere betoogt dat de deskundige zich mondeling heeft laten ontvallen niet deskundig te zijn op het gebied van oldtimers en voorts te kennen heeft gegeven dat hij een bedrag van € 15.000,- tot € 18.000,- een redelijke prijs vond voor de door [geïntimeerde sub 2] uitgevoerde werkzaamheden. Bij gebreke van een hierop toegesneden bewijsaanbod, passeert het hof deze kennelijk door [geïntimeerde sub 2] betwiste stellingen van [appellant]. De door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van [A] is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de deskundige zich op de door [appellant] gestelde wijze heeft uitgelaten. Voor het overige heeft [appellant] niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de rechtbank ten onrechte het voormelde oordeel van de deskundige heeft gevolgd. Dit brengt mee dat ook het hof van dat oordeel zal uitgaan. Daarmee faalt, mede gezien het oordeel van het hof over de grieven 2, 4 en 5, (ook) grief 3.