3.1.Deze zaak gaat over het volgende.
( i) De FIOD-ECD heeft [appellant], in het kader van een justitieel onderzoek naar J.A.J. [X] (hierna: [X]), in 2007 als getuige gehoord. [X] werd en wordt door het Openbaar Ministerie verdacht van onder meer faillissementsfraude. [appellant] was gedurende een deel van de periode waarbinnen de vermeende faillissementsfraude zich zou hebben afgespeeld werkzaam als financial controller voor het door [X] bestuurde RDM-concern waarbinnen deze fraude zou hebben plaatsgevonden.
(ii) Op 8 april 2008 heeft [appellant] van een opsporingsambtenaar van de FIOD-ECD vernomen dat de officier van justitie die dag heeft besloten hem als verdachte in het lopende justitiële onderzoek naar de vermeende faillissementsfraude aan te merken.
(iii) Op 25 september 2010 is onder redactie van financieel journalist [geïntimeerde sub 2] een artikel in NRC Handelsblad verschenen met als kop “
Nieuwe verdachte in fraudezaak RDM”. In dit artikel is, voor zover hier relevant, de volgende passage opgenomen:
“[…] In dat dossier waren al twee medeverdachten bekend: [X] voormalige secretaresse [Y] en ex-directeur [Z] Naar nu blijkt, is er nog een vierde persoon als verdachte in deze zaak aangemerkt: [appellant], de voormalige controller van het concern.”
(iv) Op 12 oktober 2010 heeft [geïntimeerde sub 2], die bezig was met het schrijven van een biografie over [X], telefonisch contact opgenomen met [appellant]. [appellant] heeft in dit telefoongesprek tegenover [geïntimeerde sub 2], die zich voorstelde als journalist van NRC Handelsblad, ontkend dat hij de [appellant] was naar wie [geïntimeerde sub 2] op zoek was. Op 14, 15 en 20 oktober 2010 heeft [geïntimeerde sub 2] contact gezocht met de advocaat die [appellant] in de strafzaak bijstond. Deze advocaat heeft laten weten dat zij niet (inhoudelijk) op vragen van [geïntimeerde sub 2] wilde ingaan.
( v) In het decembernummer van 2010 van het door (toen nog) Hachette (thans: Hearst Magazines) uitgegeven maandblad Quote is van de hand van [geïntimeerde sub 2] een artikel met als titel “[X] BESMEURD HAVENGELD” verschenen waarin, voor zover hier relevant, de volgende passage is opgenomen:
“[…] In de loop van het strafrechtelijk onderzoek wordt ook nog een hulpje van [Z] als verdachte aangemerkt, controller
[appellant]. […]
De verdachten
[…]
[appellant] (41) Ex-marinier en boekhouder. Werd in februari 2004 door [Z] bij RDM aangetrokken om te helpen met financieel puinruimen. De twee werkten ook al nauw samen bij Flex Group Nederland. Tijdens zijn verhoren als getuige in de faillissementsfraudezaak vond Justitie dat hij dermate veel had meegewerkt aan omstreden geldtransacties, dat men hem aanmerkte als verdachte. Tegenover de buitenwereld ontkent [appellant] bij de zaak betrokken te zijn, laat staan dat hij bij RDM gewerkt heeft. Hij is tegenwoordig in te huren als freelance controller en financieringsadviseur voor het mkb. [X] maakt nog altijd gebruik van zijn diensten voor een van zijn nog bestaande investeringsmaatschappijen.”
(vi) In de door [geïntimeerde sub 2] geschreven en door Prometheus uitgegeven biografie over [X] met de titel
“[X]! Van held tot hoofdverdachte”(hierna: het boek) wordt [appellant] in vier passages met naam en toenaam genoemd. De betreffende passages luiden:
“[…] De 35-jarige [appellant] schuift in februari 2004 aan om het achterstallig onderhoud in de administratie die [Z] heeft aangetroffen weg te werken. […]”
“[…] Later in het onderzoek hoort het Openbaar Ministerie nog een medeverdachte in de zaak, de voormalige financieel controller van het RDM-concern [appellant]. […]”
“[…] Saillant is dat dit document verzorgd en ingestuurd is door freelance boekhoudkantoor M2K4 Services uit Apeldoorn van voormalig RDM-controller [appellant], medeverdachte in de faillissementsfraudezaak. […]”
“[…] Nonox bestaat nog steeds, maakt nog altijd verlies en heeft een negatief eigen vermogen – de boeken worden opgemaakt door dezelfde ex-controller van het RDM-concern, [appellant].[…]”
(vii) Bij brief van 15 februari 2011 heeft [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2], Prometheus en de hoofdredacteuren van Quote een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek, omdat – kort gezegd – zijn privacy is geschonden door het vermelden van zijn volledige naam in de hiervoor onder (v) en (vi) geciteerde publicaties terwijl hij als verdachte is aangeduid.
(viii) In het aprilnummer van 2011 van Quote heeft Quote in de rubriek “tot mij wendde zich”, onder de kop “SCHANDE” en geïllustreerd met een foto van een huilende baby, als volgt op de tegen haar ingediende klacht gereageerd:
“KLACHT Advocate Alexandra van den Eijnden van pleitkantoor Lawton (Rotterdam) dient namens haar cliënt [appellant] een klacht in bij de Raad van de Journalistiek tegen Quote. In het verhaal ‘Besmeurd havengeld’(Quote december, p.70) over [X] heeft Quote de naam van de van fraude verdachte boekhouder van [X], de heer [appellant], voluit geschreven en hem daarmee besmeurd.
“Volgens de heer [appellant] hebben degenen tegen wie de klacht zich richt de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.”
NASCHRIFT Het spijt ons, meneer [appellant].”
(ix) Bij beslissing van 29 april 2011 heeft de Raad voor de Journalistiek de klacht van [appellant] gegrond geacht. Deze beslissing luidt, voor zover hier van belang:
[…] BEOORDELING VAN DE KLACHT […]
Een en ander leidt tot de slotsom dat met de vermelding van klagers naam diens privacy disproportioneel is aangetast. Verweerders hebben derhalve door klagers naam te vermelden de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.”
Aan het in de beslissing van de Raad voor de Journalistiek opgenomen verzoek om de beslissing van de raad integraal of in samenvatting in Quote alsmede op de website van Prometheus te publiceren, is geen gevolg gegeven.
( x) Bij brief van 10 mei 2011 heeft [appellant] Hearst Magazines c.s. aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van de (in zijn visie) onrechtmatige handelwijze van Hearst Magazines c.s. geleden en nog te lijden schade.
(xi) De in de onderhavige zaak door [appellant] ingestelde vordering strekt tot de hoofdelijke veroordeling van Hearst Magazines c.s.:
- primair, tot betaling van EUR 95.288,- aan schadevergoeding, alsmede tot vergoeding van nog te lijden schade op te maken bij staat, vermeerderd met rente;
- subsidiair, tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding;
- primair en subsidiair, in de proceskosten.
Aan deze vordering legt [appellant] ten grondslag, verkort weergegeven, dat Hearst Magazines c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door in de hiervoor onder (v), (vi) en (viii) geciteerde publicaties (hierna: de publicaties) zijn volledige naam te vermelden en niet slechts zijn voorletters zoals in journalistieke kringen te doen gebruikelijk is bij publicaties over personen die onderwerp zijn van justitieel onderzoek. [appellant] stelt dat hij als gevolg van de handelwijze van Hearst Magazines c.s. materiële en immateriële schade ter hoogte van het door hem in hoofdsom gevorderde bedrag heeft geleden.