Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[APPELLANTE SUB 1],
[APPELLANTE SUB 2],
mr. J. Martenste [plaats],
mr. D.N. Allickte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 28.000,-- ZEGGE ACHTENTWINTIGDUIZEND EUROverbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal.
grief 1betogen [appellanten] dat de rechtbank bij de uitleg en toepassing van artikel 19 van de koopovereenkomst ten onrechte is voorbijgegaan aan het daarin opgenomen subjectieve element “ het verwachtingspatroon van koper”. Dit subjectieve element is toegevoegd om financiële verrassingen en daaruit voortvloeiende tegenvallers te voorkomen. Als volledige leken op het gebied van onroerend goed waren zij bezig met de aankoop van hun eerste woning en lieten zich daarbij begeleiden door deskundigen, de makelaar en de bouwkundige, aldus [appellanten]
los vande vereiste grove bouwkundige gebreken. Anders gezegd: voor een beroep op de ontbindende voorwaarde is vereist dat in ieder geval bouwkundige gebreken zijn gebleken met een serieus karakter, waarbij het verwachtingspatroon van koper slechts een invulling kan geven aan de vereiste mate van “grofheid”. Aangezien volgens de bouwkundige rapporten van Perfectbouw geen constructieve gebreken zijn aangetroffen en [appellanten] ook in hoger beroep de afwezigheid van serieuze bouwkundige gebreken niet hebben betwist, heeft de rechtbank bij haar beoordeling het verwachtingspatroon van [appellanten] voor het overige terecht buiten beschouwing gelaten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat beide partijen zich hebben laten bijstaan door een makelaar. Voor zover [appellanten] het standpunt innemen dat de tekst van artikel 19 de bedoeling van partijen niet tot uitdrukking brengt, hebben zij dit onvoldoende toegelicht. De grief faalt.
grief 2heeft de rechtbank ten onrechte het verweer van [appellanten] verworpen dat zij erop mochten vertrouwen dat de door hen op 18 november 2011 ingeroepen ontbinding rechtsgeldig was. Anders dan de rechtbank stelt, hebben [appellanten] niet slechts het tijdsverloop als onderbouwing voor hun gerechtvaardigd vertrouwen aangevoerd. Ook van de notaris, voor wie de eigendomsoverdracht op 1 december 2011 zou plaatsvinden, hebben [appellanten] nooit een bericht ontvangen, zodat zij niet ervan op de hoogte waren dat er discussie was over de door hen ingeroepen ontbinding. Voorts voeren [appellanten] aan dat zij via hun makelaar hadden begrepen dat de overeenkomst was ontbonden aangezien zij immers verder op ‘huizenjacht’ zijn gegaan en uiteindelijk het woonhuis van hun makelaar hebben gekocht. Door [geïntimeerde] werd deze ontbinding kennelijk ook als juist ervaren, gelet op diens verklaring tijdens de comparitie in eerste aanleg dat hij niet naar de notaris is gegaan omdat hij op dat moment wist dat de koop was ontbonden, aldus nog steeds [appellanten]
dushet vertrouwen heeft gewekt dat hij afstand deed van zijn aanspraak op de contractuele boete. Deze stap komt geheel voor rekening en risico van [appellanten]