ECLI:NL:GHAMS:2014:2189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
23-001161-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldheling van een fiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2013. De verdachte, geboren in 1991, was in eerste aanleg vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal van een fiets. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor wat betreft de vrijspraak van feit 2. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 maart 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging in hoger beroep betrof de schuldheling van een fiets, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verwerven van een fiets die hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de fiets had gekocht van een onbekende man zonder naar de herkomst te vragen, wat hem had moeten doen vermoeden dat de fiets gestolen was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van schuldheling.

De straf die het hof heeft opgelegd is een taakstraf van 40 uur, met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de benadeelde partij schade had geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld voor schuldheling.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001161-13
Datum uitspraak: 3 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-002647-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De officier van justitie heeft op 7 maart 2013 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter te Amsterdam van 21 februari 2013. De appelmemorie van de officier van justitie, ingekomen ter griffie op 11 april 2013, vermeldt dat het hoger beroep zich uitstrekt tot de vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft bij de voordracht van de zaak aangegeven dat het hoger beroep van de officier van justitie zich alleen richt tot de vrijspraak van feit 1. Het hof begrijpt hieruit dat het openbaar ministerie geen belang meer heeft bij behandeling van feit 2 in hoger beroep, zodat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van feit 2.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte ten laste gelegd dat
1
primair:
hij in of omstreeks de periode 3 januari tot en met 4 januari 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (kleur zwart merk BOBIKE), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 3 tot en met 5 januari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fiets (kleur zwart merk BOBIKE) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze fiets wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
subsidiair:
hij in de periode 3 tot en met 5 januari 2013 te Amsterdam, een fiets heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze fiets redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte voor het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe voert zij aan dat de verdachte een fiets heeft gekocht van een Nederlandse man in de straat waar hij woont voor de prijs van € 239,00. Er waren geen redenen om te twijfelen over de legale herkomst van de fiets.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof is van oordeel dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Verdachte is op straat benaderd door een voor hem onbekende man en heeft van die man een fiets gekocht, zonder naar de herkomst van de fiets te vragen. Daarbij merkt het hof op dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de onbekende verkoper een aankoopbon van de fiets had. De verdachte heeft vervolgens nagelaten om naar deze aankoopbon te vragen. De verdachte had onderzoek naar de herkomst van de fiets dienen te verrichten alvorens de fiets te kopen. Dit klemt te meer nu het een fiets betrof van een bijzonder model met twee kinderzitjes erop, waarvan verdachte zelf, blijkens zijn advertentie op markplaats, verklaart dat die fiets in nieuwstaat verkeerde en een nieuwprijs had van meer dan duizend euro. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, gelet op de genoemde omstandigheden, de fiets heeft gekocht, terwijl hij onder deze omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof. Het hof verwerpt derhalve het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uur, met een proeftijd van 2 jaren. Het beslag dient volgende de advocaat-generaal terug te worden gegeven aan de verdachte en de vordering van de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een fiets. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen fietsen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 240,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering behelst namelijk het aankoopbedrag van de fiets. Gelet op het feit dat dit geldbedrag vanuit het beslag wordt teruggegeven aan mevrouw [slachtoffer] heeft zij geen schade meer als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voorzover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 240,00.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. D.C. van Reekum en mr. J.J. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. A.J.E. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2014.
Mr. J.J. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]