Uitspraak
mr. W.H.J. Luijerte Kortenhoef,
mr. H. van Lierte Haarlem.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1 in het principaal beroepbestrijdt [appellante] dat het verstekvonnis op bovengenoemde datum ten uitvoer is gelegd, omdat de wettelijke voorschriften voor een gedwongen ontruiming niet in acht zijn genomen en het bepaalde in artikel 144, aanhef en onder d., Rv dus toepassing mist, en betoogt zij dat de termijn van vier weken voor het doen van verzet – anders dan door de kantonrechter aangenomen – daarom niet is aangevangen op 24 februari 2010. Als [appellante] in dit betoog zou worden gevolgd, moet opnieuw aan de orde komen het verweer van Groen Vastgoed in eerste aanleg dat het verzet desalniettemin te laat is gedaan en [appellante] daarin dus niet-ontvankelijk is, omdat de desbetreffende dagvaarding is uitgebracht later dan vier weken na een daad van [appellante] waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis aan haar bekend was. Dit verweer slaagt, zodat de grief, wat daarvan verder ook zij, niet tot de vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden en dus faalt. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
grief 2 in het principaal beroepbetoogt [appellante] dat haar wettelijke en verdragsrechtelijke recht op wederhoor is geschonden, aangezien zij geen kennis heeft kunnen nemen van het verstekvonnis en geen verweer heeft kunnen voeren tegen de vorderingen van Groen Vastgoed die daarbij tegen haar zijn toegewezen.
incidenteel beroepis – naar blijkt uit de memorie van grieven in het incidenteel beroep onder 23. – ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer grieven in het principaal beroep slagen. Deze voorwaarde is niet vervuld, zodat hetgeen Groen Vastgoed in het incidenteel beroep heeft aangevoerd geen behandeling behoeft.
4.Beslissing
€ 1.631,- voor salaris advocaat;