ECLI:NL:GHAMS:2014:2149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
200.134.450-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zijn afgewezen. [appellant] heeft in 1994 twee verzekeringen afgesloten bij LEGAL & GENERAL NEDERLAND LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. (L&G), waaronder een overlijdensrisicoverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De einddatum van de overlijdensrisicoverzekering was 1 november 2010. [appellant] stelt dat hij recht heeft op uitkeringen tot zijn 65e verjaardag, terwijl L&G de verzekering per 1 november 2010 heeft beëindigd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat zijn uitleg van de verzekering niet steun vond in de polisvoorwaarden.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunt herhaald en betoogd dat L&G haar zorgplicht heeft geschonden door een toezegging te doen over de uitkeringsduur. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] bewijs moet leveren van deze toezegging. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij het hof heeft bepaald dat getuigen kunnen worden gehoord. De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] de kans krijgt om zijn stellingen te onderbouwen met bewijs, en dat de verdere beoordeling van de grieven wordt aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.134.450/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/512932 / HA ZA 12-364
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 juni 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.A. van Laar te Woudenberg,
tegen
de naamloze vennootschap
LEGAL & GENERAL NEDERLAND LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. Richel te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en L&G genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2013 en 17 april 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen hem als eiser en L&G als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 april 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. J.M. Hazeleger, advocate te Woudenberg, en L&G door haar advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van L&G in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
L&G heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 6 maart 2013 onder
2 (2.1. tot en met 2.8) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
  • i) [appellant] heeft in 1994 een tweetal verzekeringen bij L&G afgesloten, te weten een overlijdensrisicoverzekering (hoofdverzekering, polisnummer [polisnummer 1] en een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking (aanvullende verzekering, polisnummer [polisnummer 2] ) beide met een ingangsdatum van 1 april 1994. De einddatum van de overlijdensrisicoverzekering is 1 november 2010.
  • ii) Op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn van toepassing de Algemene voorwaarden van verzekering (AV blad 1 en 2) en de Voorwaarden van verzekering van arbeidsongeschiktheidsrente en vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid (PV-AOR juli 93). De aanvullende verzekering behoort bij en is onverbrekelijk verbonden met de hoofdverzekering.
  • iii) Op 17 november 2003 is [appellant] voor 80-100% arbeidsongeschikt
geworden.
  • iv) Bij brief van 4 november 2010 heeft L&G aan [appellant] – voor zover hier van belang – het volgende medegedeeld:
  • v) De arbeidsongeschiktheidsrente voor de maanden november 2010 en december 2010 is door L&G aan [appellant] uitgekeerd, welke betalingen vervolgens door verrekening weer ongedaan zijn gemaakt.

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure vordert [appellant] – kort gezegd – (primair) een verklaring voor recht dat hij met L&G een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking heeft afgesloten, inhoudende dat tot de 65e verjaardag van [appellant] aan hem door L&G met premievrijstelling arbeidsongeschiktheidsrente dient te worden uitgekeerd, met veroordeling van L&G tot uitkering aan [appellant] vanaf 1 november 2010 tot uiterlijk zijn 65e verjaardag van (de juiste) arbeidsongeschiktheidsrente, vermeerderd met wettelijke rente, en (subsidiair) een verklaring voor recht dat L&G onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door schending van de (precontractuele) zorgplicht, met veroordeling van L&G om zijn schade te vergoeden, nader op te maken bij staat met vereffening volgens de wet.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De primaire vordering omdat de door [appellant] voorgestane uitleg van de arbeidsongeschiktheidsverzekering geen steun vindt in de bij deze verzekering behorende brochure en tekst van de polis en polisvoorwaarden. Ook als daarbij veronderstellenderwijs wordt betrokken dat de gestelde uitkeringsduur is toegezegd, bestaat volgens de rechtbank onvoldoende grond voor de uitleg die [appellant] bepleit. Ten aanzien van de subsidiaire vordering heeft de rechtbank overwogen dat L&G in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld indien het zo is dat namens haar de door [appellant] gestelde toezegging is gedaan. De rechtbank heeft bij tussenvonnis [appellant] dienaangaande een bewijsopdracht gegeven. [appellant] heeft daarvan afgezien waarna de rechtbank heeft overwogen dat het onrechtmatig handelen van L&G niet is komen vast te staan. De vordering is vervolgens afgewezen.
3.3.
Met de grieven
I, II, III, en IVklaagt [appellant] in essentie erover dat de rechtbank zijn uitleg van de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet heeft gevolgd. Hij wijst erop dat hij bij het opteren voor een Plus dekking van de arbeidsongeschiktheidsverzekering is afgegaan op de bijbehorende brochure en een toezegging van de heer [A] die bij het aangaan van de verzekeringen namens L&G heeft opgetreden. Hij is met de heer [A] in contact gekomen, omdat hij het voornemen had opgevat om een voorziening te treffen voor pensioen, vroegtijdig overlijden en arbeidsongeschiktheid. Na onderzoek in de markt is hij gestuit op L&G en via L&G met de heer [A] in contact gebracht. Deze persoon heeft een visitekaartje bij hem achtergelaten waarop het logo van L&G staat. [appellant] heeft ter onderbouwing van stelling gewezen op de volgende passages in de brochure
: “ de uiterste leeftijd waarop de AO-rente kan aanvangen is 60 jaar. Ook de premie is maximaal tot deze leeftijd verschuldigd.”(1e pagina, rechterkolom) en
“Naast de Standaard dekking, die we eerder bespraken, kunt u ook een arbeidsongeschiktheidsverzekering sluiten met een Plus dekking. U kan dan tot uw 65ste – in plaats van tot uw 60ste jaar – aanspraak maken op de Arbeidsongeschiktheidsrente. (…) De overige voorwaarden zijn gelijk aan die van de Standaard dekking.”. In combinatie met de toezegging van de heer [A] dat – indien en wanneer [appellant] bij L&G een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zou afsluiten – hij tot zijn 60e premie zou moeten betalen, maar dan tot zijn 65e bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen, verkeerde [appellant] in de veronderstelling dat hij bij een Plus dekking, in tegenstelling tot een Standaard dekking, recht zou hebben op een uitkering tot zijn 65e jaar. In die veronderstelling heeft hij ook het polisvoorblad gelezen en weliswaar gezien dat de maandrente van
f 8.333,33 eindigt per 1 november 2010, maar hij heeft dat zo begrepen dat per die datum de verplichting tot premiebetaling stopte. Hij heeft die einddatum niet gezien als einddatum van de verzekering maar als einddatum voor de premiebetalingen. Nu de polis voor meerderlei uitleg vatbaar is dient aan de polis de voor [appellant] gunstigste uitleg gegeven te worden, aldus [appellant] .
3.4.
De
grieven V en VIrichten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat er een onrechtmatige daad van L&G jegens [appellant] is gepleegd. [appellant] is van mening dat L&G in het adviestraject, voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, haar zorgplicht heeft geschonden. Door de gedane - onder 3.2 weergegeven - toezegging en de - onder 3.3 weergegeven -tegenstrijdigheden in de brochure enerzijds en de polis(voorwaarden) anderzijds is hij op het verkeerde been gezet, aldus [appellant] . Bij een juiste voorstelling van zaken (einddatum rente uitkeringen is 1 november 2010) had hij geopteerd voor een Standaard dekking in plaats van een Plus dekking.
3.5.
Het hof overweegt dat in de stellingen van [appellant] de gestelde toezegging namens L&G, dat indien en wanneer [appellant] bij L&G een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zou afsluiten – hij tot zijn 60e premie zou moet betalen, maar dan tot zijn 65e bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen, een doorslaggevende rol speelt. Immers zowel bij de door [appellant] voorgestane, van de tekst afwijkende, uitleg van de polis en de polisvoorwaarden van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (primaire vordering), als bij zijn stelling dat L&G haar zorgplicht heeft geschonden (subsidiaire vordering), baseert [appellant] zich immers (mede) op de gestelde toezegging. Het hof is van oordeel dat, indien de gestelde toezegging is gedaan, deze niet alleen van betekenis is voor beantwoording van de vraag of de zorgplicht is geschonden door L&G maar ook voor de beantwoording van de vraag op welke wijze [appellant] de inhoud van arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft mogen begrijpen.
3.6.
Nu L&G gemotiveerd heeft betwist dat er namens haar de gestelde toezegging is gedaan, zal [appellant] als degene op wie de bewijslast rust overeenkomstig zijn bewijsaanbod dat bij pleidooi specifiek is herhaald, worden toegelaten te bewijzen dat er bij de totstandkoming van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor rekening en risico van L&G aan [appellant] is toegezegd dat, indien en wanneer [appellant] bij L&G een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zou afsluiten – hij tot zijn 60e premie zou moet betalen, maar dan tot zijn 65e bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen.
3.7.
Gelet op de inhoud van de bewijsopdracht wordt de verdere beoordeling van de grieven aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot bewijs van zijn stelling dat bij het tot stand komen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor rekening en risico van L&G aan hem is toegezegd dat, indien en wanneer [appellant] bij L&G een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zou afsluiten – hij tot zijn 60e jaar premie zou moeten betalen, maar dan tot zijn 65e jaar bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen.
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. J. Blokland, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op 12 september 2014 om 09.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 1 juli 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van oktober 2014 tot en met december 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J. Blokland en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.