ECLI:NL:GHAMS:2014:2126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
23-001792-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 april 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van mishandeling van een persoon in de gemeente Hoorn op 1 januari 2011. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer door meermalen met kracht tegen het gezicht te slaan. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zelf was aangevallen. Het hof heeft echter de verklaringen van de getuigen en de aangever als betrouwbaar beoordeeld en de verklaring van de verdachte als onbetrouwbaar gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij ogenblikkelijk wederrechtelijk werd aangerand, en verwierp het beroep op noodweer. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De politierechter had eerder een werkstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof bepaalde de straf op 60 uren taakstraf en 30 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 760,33 toegewezen, terwijl het hof oordeelde dat de behandeling van de overige vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-001792-13
datum uitspraak: 9 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-197206-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 1 januari 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk een persoon heeft mishandeld (te weten [slachtoffer]), eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Beroep op noodweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte is aangevallen en heeft gehandeld uit noodweer zodat de opzet op mishandeling derhalve ontbrak, hetgeen zou moeten leiden tot vrijspraak van de ten laste gelegde mishandeling.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De bij de politie afgelegde getuigenverklaringen zijn weliswaar op ondergeschikte details afwijkend maar komen in hoofdlijnen met elkaar overeen in die zin dat de aangever de ruzie tussen zijn klasgenoot [betrokkene] en de verdachte probeerde te sussen en de verdachte degene is geweest die is begonnen met slaan. Zij ondersteunen daarmee de verklaring van de aangever. Het hof ziet geen aanleiding de verklaringen van de getuigen en de aangever onbetrouwbaar te achten, nu daartegenover enkel de sterk afwijkende verklaring van de verdachte staat, die aangeeft dat hij als eerste is aangevallen en geslagen. In het dossier bevinden zich verder geen aanknopingspunten die de verklaring van de verdachte ondersteunen. Het hof gaat derhalve uit van de situatie waarin de verdachte de confrontatie is aangegaan en de aangever op de mond heeft geslagen en acht het niet aannemelijk dat de verdachte zich op dat moment in een situatie bevond waarin hij ogenblikkelijk wederrechtelijk werd aangerand en waartegen verdediging geboden was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 1 januari 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk een persoon heeft mishandeld, te weten [slachtoffer], nu hij meermalen met kracht tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en het aanzienlijke letsel dat is toegebracht, alsmede de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Het betreft een ernstig feit, waarbij de aangever fors letsel heeft opgelopen. Anderzijds zijn vanaf het plegen van het feit alweer meer dan drie jaren verstreken en is de verdachte nadien niet meer veroordeeld. Het hof ziet het voorgevallene als een incident en zal rekening houden met de in positieve zin gewijzigde huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen tijdens de terechtzitting in hoger beroep.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze beloopt € 3.351,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 760,63 (het hof begrijpt dat hier sprake is geweest van een rekenfout en dat bedoeld is toe te wijzen: € 760,33). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 760,33 (zevenhonderdzestig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 210,33 (tweehonderdtien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 760,33 (zevenhonderdzestig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 210,33 (tweehonderdtien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.F.E. Geerlings en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2014.
mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]