ECLI:NL:GHAMS:2014:2125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
23-002033-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing van een strafzaak naar de rechtbank wegens niet-naleving van betekeningsvoorschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2013. De verdachte, geboren in 1991, was niet verschenen op de zitting in eerste aanleg, omdat er geen afschrift van de dagvaarding was verzonden naar het door hem opgegeven adres. Het hof heeft vastgesteld dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet correct is uitgevoerd, in strijd met artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is het vonnis van de politierechter niet in stand te houden. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte ten onrechte verstek is verleend en dat de zaak terug moet worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Het hof heeft de zaak terugverwezen, zodat de rechtbank opnieuw recht kan doen op basis van de inleidende dagvaarding, met inachtneming van de procedurele vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening in strafzaken en de rechten van de verdachte, met name het recht op aanwezigheid tijdens de zitting.

Uitspraak

parketnummer: 23-002033-13
datum uitspraak: 25 april 2014
VERSTEK (niet gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-039779-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 22 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd ongeveer 0.32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien van de betekening van de inleidende dagvaarding en het aan de verdachte toekomende aanwezigheidsrecht tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.

Motivering beslissing

Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat in eerste aanleg ten onrechte geen afschrift van de dagvaarding is gezonden naar het door de verdachte bij zijn eerste politieverhoor op 22 januari 2012 opgegeven postadres, te weten: [adres 2].
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 588a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen, toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres, indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
Artikel 590, derde lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt dat indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 588a niet of niet tijdig is voldaan, de rechter schorsing van het onderzoek ter terechtzitting beveelt, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.
Het hof stelt aan de hand van de zich in het dossier bevindende stukken het volgende vast:
- Bij zijn eerste verhoor in deze zaak op 22 januari 2012 heeft de verdachte aan de verhorende verbalisanten een adres in Nederland opgegeven, te weten: [adres 2], op dat moment het GBA adres van de verdachte, dat tevens als postadres moest worden beschouwd;
- Een dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 januari 2013 te verschijnen is op 23 november 2012 aan de griffier uitgereikt, omdat de verdachte op dat moment niet meer ingeschreven stond op een adres.
- In het historische overzicht van de GBA-adressen van de verdachte is vermeld dat de verdachte met ingang van 16 mei 2012 naar een onbekend adres in een onbekend land is verhuisd.
- Uit het dossier blijkt niet dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting van 25 januari 2013 naar het door de verdachte in zijn eerste politieverhoor opgegeven postadres is gezonden.
- De politierechter heeft ter terechtzitting van 25 januari 2013 verstek verleend tegen de afwezige verdachte en na sluiting van het gehouden onderzoek ter terechtzitting vonnis gewezen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in strijd met het bepaalde in artikel 588a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting van 25 januari 2013 is verzonden naar het door de verdachte bij zijn eerste verhoor door de politieambtenaren opgegeven adres in Nederland en dat hij niet op die terechtzitting is verschenen. Nu zich geen omstandigheden als bedoeld in artikel 588a, leden twee tot en met drie, en artikel 590, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering hebben voorgedaan is ten onrechte verstek verleend en – in plaats van het onderzoek ter terechtzitting aan te houden om de verdachte opnieuw, maar nu op het hiervoor genoemde postadres op te roepen – na sluiting van het gehouden onderzoek ter terechtzitting vonnis is gewezen.
Het hof constateert mitsdien dat aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg een zodanig gebrek kleeft dat, nu noch de verdachte noch een gemachtigd raadsman of raadsvrouw is verschenen ter terechtzitting in hoger beroep, het vonnis in eerste aanleg moet worden vernietigd en de strafzaak dient te worden teruggewezen naar de eerste rechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest opnieuw recht te doen op de inleidende dagvaarding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.F.E. Geerlings en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 april 2014.
mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.